Artikelen in dit Magazine voor de Roes van Romantiek, Kunst en Wijsbegeerte
In ons volgende nummer: Vanuit de Middeleeuwen, binnenwereld, symbolen & sublieme liefde
De Grotten van Lascaux
Het Oude Europa
Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid
Godenparen
Pythagoras en het wonder van de wiskunde
Plato en zijn ideeënwereld
Aristoteles, over de ziel, het leven en het streven
Sint Augustinus, over verlangen, kennis en innerlijk weten
Franciscus van Assisi, over verbinding en vervreemding
Abaelardus, over geloven, weten en logica
Van Verlichting naar vervreemding
De grotten van Lascaux
De ontdekking
Montignac, september 1940.
Een klein plaatsje ergens middenin de Dordogne (Zuidwest-Frankrijk). Een jonge automonteur, Michel Ravidat, is net gewapend met zaklamp
en mes teruggekeerd naar de plek waar zijn hond een paar dagen geleden plotseling in de grond was verdwenen. Was het een vossenhol?
Een dassenburcht? Of een geheim gangenstelsel? We zijn op zo'n 500 meter afstand van kasteel Lascaux. Er gingen geruchten.
Michel buigt zich over een spleet die onlangs onder een reusachtige pijnboom vandaan was gekomen. De boom was in een stevige
najaarsstorm met wortel en al uit de grond gerukt. De jonge Fransman schraapt en schraapt en glijdt 5 à 6 meter naar beneden, 17.000
jaar terug in de tijd. Een val een hele andere wereld in. In het licht van zijn zaklamp verschijnen gigantische grottekeningen.
Michel moet compleet in shock zijn. Eerst in een 'esthetische shock'. Wat een overweldigende pracht! En daarna in een 'mystieke shock'.
Een geheimzinnige geestenwereld lijkt hem vanaf de grillige grotwanden te beloeren. 'Waar ben ik terechtgekomen?!'Eenmaal terug in de
'gewone wereld' achtervolgen hem vele vragen. Wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom?
Onmiddellijk waarschuwt Michel een schoolmeester. En in een mum van tijd drommen hele legers journalisten en wetenschappers uit binnen-
en buitenland rond de ingang van de grot. Van een klein ingeslapen dorpje verandert Montignac op slag in het centrum van de menselijke
geschiedenis.Ou peu s'en faut. Of het scheelt niet veel tenminste.
Afbeelding 1: De ontdekking
Waar liggen de grotten van Lascaux?
We zijn in Frankrijk. Het is tijd om inspecteur Maigret te spelen. De zaak moet grondig worden uitgezocht. Laten we beginnen met de
vraag 'waar?'. We zeiden het zo-even al, Michel Ravidat deed zijn ontdekking nabij kasteel Lascaux even buiten Montignac.
Montignac ligt ergens in Zuidwest-Frankrijk, in het oude graafschap Périgord, in het huidige departement Dordogne en in de oude
provincie Aquitanië (Aquitaine).
Vooral de naam Dordogne is hier van belang. Zij verwijst namelijk naar de gelijknamige rivier waarin de Vézère uitmondt.
De Vézère, daar draait het om. De Vézère met haar water dat vanaf de hoge hoogtes van het Massif Central voortsnelt naar beneden.
Water dat schuurt en slijpt. Water dat vormt en 'schept'. Water dat als een kunstenares het omliggende land beeldhouwt uit haar
kalksteen. Water tot slot dat een heel karstlandschap heeft 'gecreëerd' en in het Vézère-dal vele grotten in het kalksteen heeft
uitgeslepen. Vanwaar ook de naam Lascaux, van het Occitaanse 'las Coutz', om precies te zijn, waarmee een rotsachtige plaats wordt
aangeduid.
De grotten rondom de Vézère bestaan meestal uit meerdere, opeenvolgende gangen en zalen die behoorlijk groot kunnen zijn.
Zo is de eerste zaal van de grot van Lascaux, la Salle des Taureaux (de Stierenzaal), 17 meter lang, 6 meter breed en maar liefst
7 meter hoog. In veel van deze grotten tref je een oogverblindend mooie kristalwereld aan. Cascades kristal zijn er verstild in hun val.
Een buitengewone, sprookjesachtige wereld. Magisch voor ons mensen, van vroeger en nu.
Wat vonden ze allemaal in de grotten?
Maar wat trof Michel Ravidat nu precies in de grot van Lascaux aan? En wat de vele wetenschappers die de tekeningen op haar wanden aan
hun onderzoek onderwierpen? Geen bomen, geen planten, geen hemellichamen, geen landschappen en ook geen mensen, op één uitzondering na dan. Geen jachtscenes, geen oorlogsscenes en ook geen familiescenes. Liefdesscenes evenmin. Maar wat dan wel? In het licht van zijn lamp, en later in die van menig bewonderaar of onderzoeker, verschenen dieren op de wanden. Dieren en nog eens dieren. Een heel bestiarium.
Het zijn vooral zoogdieren, en dan vooral grote zoogdieren die er de wanden bevolken. Allereerst heb je er verschillende planteneters,
bijna allen imposant en indrukwekkend van gestalte, zoals bizons, oerossen (aurochs), wilde paarden, rendieren, steenbokken en reuze
herten. Sommige kunstwerken hebben reusachtige afmetingen en zijn maar liefst zo'n vijf à zes meter lang. Een stuk bescheidener in
aantal zijn de carnivoren met hun katachtigen en de omnivoren met hun wilde zwijnen en holenberen.
Afbeelding 2: Bizons
Afbeelding 3: Oeros
Na die van Lascaux gingen er nog andere werelden voor ons open in het Vézère dal. Andere grotten werden ontdekt en andere dieren kwamen
in het lamplicht tot leven. Honderden in aantal. Speciale aandacht verdient de grot Chauvet die in de kalkrotsen aan de linkeroever
van de Vézère ligt. Precies op de plaats waar het water van deze rivier triomfantelijk voort trekt onder een hoge boogbrug door.
Het is de Pont d'Arc waar geen mensenhand aan gebouwd heeft. Ere wie ere toekomt: Het is een waar kunstwerk van moedernatuur.
In de 'kunstkelder' van Chauvet wordt een indrukwekkend bestiarium opengedaan. Apen, mammoeten, holenleeuwen en wolharige neushoorns
vullen op de wanden de stoet dieren van Lascaux aan. Een hele optocht, al zijn de dieren niet keurig netjes in een lange rij afgebeeld.
Naast een heel dierenrijk sieren meer abstracte tekens, zoals punten, strepen en handafdrukken de muren. De overweldigende,
verpletterende aanwezigheid van vooral grote, indrukwekkende dieren op de wanden van de versierde grotten in het Vézère dal springt in
het oog. Je hoort er bijna letterlijk de grond dreunen van de kudden oerossen en bizons en je voelt er bijna letterlijk de grond trillen
van de mammoeten. De angstaanjagende nabijheid van imposante, sterke dieren, gewapend met slachttanden, horens en geweien, klauwen,
kaken, trap- en stootkracht hangt er bijna tastbaar in de lucht. Je beleeft er de sensatie van een bezoek aan de safari, maar dan met
een dimensie extra.
Afbeelding 4: Wolharige neushoorn
Afbeelding 5: Mammoet
Afbeelding 6: Holenleeuwen
Hoe staan de dieren afgebeeld?
Want hoe staan al deze wilde dieren eigenlijk afgebeeld? Ze lijken niet zomaar op een willekeurige plaats te zijn getekend. Met het
reliëf van de grillige muren komen ze in beweging in het licht van fakkel of kampvuur. Op de grond zijn overal resten gevonden van
kampvuren die klaarblijkelijk de tand des tijds hebben doorstaan. Maar hoelang eigenlijk? Daar komen we zo-meteen op terug. Niet alleen
de grillige contouren van de wanden, maar ook het lijnenspel van de tekeningen zelf drukt op de meeste plaatsen een en al dynamiek uit.
De dieren leven, bewegen. Zijn ze bezield?
De grotversieringen zijn gemaakt met houtskool of rode oker. Of ze zijn zomaar met een vinger
in de klei getekend. Tot op de dag van vandaag zelfs zijn deze kleiwanden nog zo zacht als kwark of Franse kaas.
Lascaux. Grottekeningen. Grottekeningen alom. Links, rechts en boven je. Dubbel, dwars en over elkaar. Niet voor niets wordt de grot van
Lascaux ook wel de Sixtijnse kapel genoemd. Je kijkt er niet naar een tweedimensionaal kunstwerk, gevangen in het platte vlak, maar je
staat midden in een adembenemend panorama waar de dieren je als sterren in de nachtelijke hemelkoepel omringen. De configuratie van de
tekeningen is meerdimensionaal.
Afbeelding 7: Dynamiek
Afbeelding 8:'Sixtijnse kapel'
Video: La Grotte aux merveilles
Maar hoe zit het met hun stijl? Zijn er evenzoveel stijlen als tekeningen? Of is er duidelijk sprake van gemeenschappelijke kenmerken?
Hoewel een aanzienlijk deel van de grotversieringen stilistisch van aard is, valt er ook een ontwikkeling richting een zeker realisme
ofwel een volledig natuurgetrouwe weergave van de dieren te ontwaren. Toch voeren de overeenkomsten de boventoon en lijkt een en dezelfde
soort kunst vele grotwanden van het Vézère dal te sieren. Wat opvalt is dat de opzet van de diertekeningen overwegend dezelfde is: De
tekenaars hebben de dieren weergegeven vanuit de nek-rug-lijn waaraan ze vervolgens duidelijke kenmerken hebben toegevoegd, zoals geweien,
horens, slagtanden, slurven of manen.Wie de grotversieringen in de rotsen langs het Vézère-dal onder de loep neemt, kan het na alle
overweldigende indrukken niet ontgaan zijn dat het stereotype dieren zijn die de wanden betoveren. Stereotype dieren die duidelijk op
conventionele wijze op het grillige gesteente van de grot tot leven zijn gebracht.
Bewondering, verwondering, wie kan eraan ontsnappen? Bijna iedereen moet wel ervaren dat de holen rondom ons dal je meenemen in een
droom. In dromen misschien die je trakteren op griezelpartijen - je voelt de loerende, geheimzinnige aanwezigheid van holenberen,
leeuwen, mammoeten of andere mystieke dieren tot in je botten - of die je juist in vervoering brengen. Die je in een andere
gemoedsstemming brengen. In een andere état d'âme. In extase.
Van wanneer zijn de grottekeningen?
Maar we moeten weer even op de rem trappen om de zaak als een Maigret grondig te kunnen onderzoeken en overpeinzen. Wat weten we? In de
eerste plaats dat er in en rondom Lascaux volop dieren op de grotwanden zijn getekend, waaronder mammoeten, wolharige neushoorns,
oerossen (aurochs), holenberen en holenleeuwen. Dieren die al duizenden of zelfs tienduizenden jaren geleden zijn uitgestorven.
Bovendien treffen we er dieren aan die thuishoren in het hoge noorden zoals elanden en rendieren. En dat terwijl we in het zonovergoten
Zuid-Frankrijk zijn! De kunstwerken laden dan ook meteen de verdenking op zich dat ze duizenden en duizenden jaren oud zijn. Dat ze
stammen uit andere tijden en andere werelden. Tijden waarin Frankrijk in de greep was van sneeuw en ijs. IJstijden. En/ of periodes daar
tussenin, de interglacialen, waarin het land van de Vézère even ontsnapte aan dit strenge klimaat. Vergeet niet dat ook de oude
schoolmeester van Michel uit Montignac meteen al wist hoe laat het was. Letterlijk zelfs; millennia en millennia na de creatie van onze
kunstwerken.
Afbeelding 9: Eland
Afbeelding 10: Rendieren
Verdere inspectie bevestigt ons vermoeden. In de grotten van Lascaux en omgeving slingeren overal botten en schedels rond van dieren
die al heel lang geleden zijn uitgestorven of die er al heel lang niet meer thuishoren. Met enig natvinger werk kunnen we al vaststellen
dat de grotversieringen minimaal 12.000 jaar oud moeten zijn - want toen eindigde de laatste ijstijd -, maar waarschijnlijk een stuk ouder,
al was het alleen al omdat de afgebeelde holenberen meer dan 20.000 jaar geleden uitstierven. Wat vrijwel zeker lijkt, is dat we in de
prehistorie zijn beland, ver voor het Oude Egypte en ver voor het Oude Griekenland.
Afbeelding 11: Holenbeer
Afbeelding 12: Schedel holenbeer
Maar wat zeggen de specialisten hier precies over? En op welke wijze hebben zij de grottekeningen gedateerd? De precieze datering is een
lastig en bepaald niet onomstreden verhaal. Op basis van de koolstofdatering van houtskooltekeningen en die van rondslingerende botten
en schedels wordt de leeftijd van de oudste werken in Lascaux op zo'n 15.000 jaar geschat. Daarmee zijn ze van veel later datum dan de
kunstwerken van Chauvet die blijkens onderzoek met dezelfde dateringmethode maar liefst 33.000 jaar oud zijn. Meer dan tweemaal zo oud
dus!
Tot voor kort waren de grottekeningen in Zuid-Europa (Zuid-Frankrijk en Spanje) de alleroudste werken van menselijke expressie die ons
tot dusver bekend waren. Tot in 1991 in de Blombosgrot in Zuid-Afrika vondsten werden gedaan die een duikeling teweegbrachten in de tijd:
Van zo'n dikke 30.000 jaar geleden moesten we plotseling nog eens 50.000 jaar verder terug in de tijd om uit te komen in het tijdperk
van onze vroegste kunstuitingen. Kunstuitingen van zo'n 80.000 jaar oud dus! Dat daar ook nog eens een veelbetekenend verhaal aan zit,
zullen we verderop bespreken.
Wie hebben de grottekeningen gemaakt?
Wat ons voor het moment interesseert is dat er in de IJstijd en/of in de interglacialen dieren en nog eens dieren op grotwanden werden
geschilderd. Grofweg in de periode van 35.000 tot 10.000 jaar geleden. Dat brengt ons bij de volgende vragen: Wie leefden er in het
Lascaux van weleer? En wie waren de kunstenaars en/ of kunstenaressen die de wanden versierden? Wie aan het Europa van de IJstijd denkt,
denkt al snel aan Neanderthalers. Met hun robuuste, zij het gedrongen bouw waren deze mensachtigen goed uitgerust voor een leven in de
kou. Waren zij soms de kunstenaars die wij zoeken? Uit het fossielenverslag blijkt echter dat zij al ruim 30.000 jaar geleden zijn
uitgestorven. Bovendien zijn er in de Dordogne in het geheel geen Neanderthalerbotten of schedels gevonden die dateren uit bovengenoemde
grottekeningentijd.
Maar als het geen Neanderthalers waren, wie waren het dan wél? Dankzij het fossielenverslag weten we dat er ten tijde van de grotkunst
van alle menssoorten of mensachtigen die we hebben, er enkel en alleen cro-magnonmensen in de Dordogne leefden. Onze kunstenaars moeten
dus cro-magnonmensen zijn geweest. Alleen wie waren zij? Cro-magnonmensen zijn mensen zoals jij en ik. Net als wij behoren ze tot de
Homo sapiens. Ze hebben zich ongeveer 100.000 jaar geleden vanuit Oost-Afrika via het Arabisch-schiereiland en Iran verspreid tot in
West-Europa, waar zij zo'n 40.000 jaar geleden aankwamen. Jagers-verzamelaars waren zij met Afrikaanse wortels.
De cro-magnonmensen moeten dan ook een waanzinnig grote kennis hebben gehad van de natuur. Iets dat maar al te zeer spreekt uit hun
grottekeningen, waarin een fabelachtige dierenkennis wordt tentoongespreid. Het cliché bestaat dat het een soort holenmensen waren.
Niets is minder waar: Zij leefden namelijk in tenten en trokken rond in het zeer dun bevolkte Europa waar zij als nietige wezentjes
leefden, verloren tussen een overvloed aan imposante dieren. Dat deze nomaden bij voorkeur niet in holen leefden is maar al te
begrijpelijk. Want holen waren vaak letterlijk het hol van de leeuw, van de holenleeuw wel te verstaan. Vele gevaren lagen er op de loer.
Zoals dat van de reusachtige holenbeer, waarvan de mannetjes maar liefst 3,5 meter hoog konden zijn en duizend kilo konden wegen.
Deze monsters stonden met stip bovenaan de lijst van meest dodelijke dieren voor de mens in de IJstijd.
Waarom werden de grottekeningen gemaakt?
Waarom werden de grottekeningen gemaakt? Nu we iets meer weten van het wie en wat omtrent de paleolithische kunst in Lascaux en omstreken,
dringt zich de vraag op van het waarom. Want waarom maakten onze kunstenaars de grottekeningen in het Vézère-dal eigenlijk? Probleem is
dat we het hun niet meer kunnen vragen. Daar komt dan nog eens bij dat ze ook al niets voor ons hebben opgeschreven. We kunnen met recht
zeggen dat zij in de prehistorie leefden. Veel dingen zullen we daarom vast wel nooit te weten komen. Toch valt er heel wat af te leiden
en te reconstrueren.
Laten we om te beginnen even ons voorstellingsvermogen gebruiken - een niet al te zekere bron van kennis die soms zelfs verraderlijk
kan zijn, maar nuttig even goed -. Stel je bent een cro-magnonmens. Man of vrouw, maakt niet uit. Je leeft ergens met een klein groepje
mensen, in klein-stam-verband, in de uiterst dunbevolkte Dordogne. Andere stammen kom je op je zwerftochten door de natuur zelden of
nooit tegen. Wat om je heen beweegt en leeft zijn vooral dieren. Dieren die voedsel betekenen, tenten, kleding, warmte in de kou, leven. Dieren die inderdaad leven betekenen, maar ook vaak de dood. Dieren die je als nietig mensje op de horens kunnen nemen, wegwerpen, verscheuren, vermorzelen, vertrappen of verbrijzelen. Dieren die veel groter en veel sterker en ook nog eens veel zwaarder zijn dan jij en die je met hun dodelijke wapens een diep ontzag inboezemen. Kaken, klauwen, slagtanden, trap- en stootkracht, je moest als cro-magnonmens op je hoede zijn. En dan… als je al die overdonderende dierenpracht zag, al die wezens hoorde, voelde, rook, voelde leven, voelde zijn op een voor ons mensen indrukwekkende manier, is het dan verwonderlijk dat je die tomeloze drang in je voelde om ze te schilderen? Dat je op de wanden tekende waar je hart van overliep? De sensationele dierenwereld die zij inademden zullen zij zeker in hun kunstwerken op de rotswanden weer hebben uitgeademd. Want hoe kun je onbewogen blijven wanneer daar beneden je een kudde bizons als een rollende donder over de vlakte gaat?!
Wat valt er op aan de grottekeningen?
Toch mogen wij niet blindvaren op ons voorstellingsvermogen noch al te zeer vertrouwen op onze intuïtie. Niet zondermeer althans, omdat
er - zoals we later zullen zien - vormen van intuïtie zijn die een bron kunnen zijn van - hoe verrassend! - exacte kennis. Opmerkelijk is,
bijvoorbeeld, dat veruit het grootste en misschien wel meest imposante dier, de mammoet, relatief weinig en bovendien op bescheiden wijze,
d.w.z. opvallend klein wordt afgebeeld. We zullen de grottekeningen dus aan een degelijker, wetenschappelijk verantwoorder onderzoek
moeten onderwerpen.
Dan begint het monnikenwerk waar de Franse archeoloog en paleontoloog, André Leroi-Gourhan, internationale faam mee verwierf. Honderden
grottekeningen moeten stuk voor stuk tot in de kleinste details worden geanalyseerd en in kaart worden gebracht. Wat in eerste instantie
telt is wat zich stug en steeds maar weer blijft herhalen. Wat een wetmatigheid vormt, een patroon. Bezien juíst vanuit een dergelijk
kader kunnen ongewone tekeningen en/ of details vervolgens van groot belang blijken te zijn. Wat Leroi-Gourhan daarbij opviel was dat
paarden en bizons opmerkelijk vaak op de rotswanden verschijnen. Niet alleen in de grot van Lascaux, maar überhaupt in alle
paleolithische 'kunstkelders' van Frankrijk. En dat ook weer niet alleen, want met de regelmaat van de klok vinden we bizon en paard zij
aan zij, in het centrum van de voorstelling. Omgeven met hert en steenbok aan beide zijden en met leeuwen en neushoorns aan de randen
van het vlak.
Afbeelding 13: André Leroi-Gourhan
Diersymboliek
Ons koppel draagt duidelijk betekenis. Maar welke? Volgens Leroi-Gourhan, en volgens de meeste vakgenoten met hem - hierover bestaat
duidelijk consensus -, staat de bizon symbool voor het vrouwelijk en het paard voor het mannelijk. Vraag is natuurlijk hoe zij dat weten.
Het feit dat zij een koppel vormen maakt het een voor de hand liggende aanname, maar wetenschappelijk gezien levert het natuurlijk
ronduit een te povere bewijsvoering op. Bij het vaststellen van bovengenoemde symboliek hebben dan ook een aantal dingen een belangrijke
rol gespeeld:
|
1) In de grottekeningen van het Vézère-dal (waaronder die van Lascaux en Chauvet) treffen we nauwelijks antropomorfe afbeeldingen aan.
De schaarse exemplaren die we hiervan al vinden stellen óf hybride wezens voor, zoals mensen met bizon- of vogelkoppen, óf slechts
losse lichaamsdelen. Onder deze lichaamsdelen hebben we handen, fallussen en vulva's. Het aantal mannelijke geslachtsdelen valt hier
overigens vrijwel weg tegenover de hoeveelheid vrouwelijke.
|
|
2) Binnen genoemde paleolithische kunst hebben zich in de loop van de tijd bewegingen voorgedaan, schommelingen, van meer abstract
naar meer natuurgetrouw en vice versa. Zo werden driehoeken vulva's en vulva's weer driehoeken. Alleen hoe weten we dat eigenlijk?
Heel simpel: Op plaatsen waar je normaliter een vrouwelijk geslachtsorgaan hoort aan te treffen, vinden we plotseling een driehoek.
Losse driehoeken kwamen dus van de ene periode in de andere in een betekenisvolle context te staan.
De heren en dames wetenschappers mogen deze schommelingen wel dankbaar zijn! Want ze hebben hun een belangrijk houvast gegeven
in het ontcijferen van de abstracte tekens.
|
|
3) Aan de dieren die veelal stilistisch, vanuit de nek-rug-lijn zijn afgebeeld, zijn vaak kenmerkende lichaamsdelen aangekoppeld,
zoals slurven, slachttanden, hoorns, horens en geweien, maar ook primaire geslachtskenmerken (fallus of vulva). Betekenisvol hierbij
is dat de bizon op herhaalde plaatsen van een vulva is voorzien terwijl het paard hier en daar een fallus toebedeeld heeft gekregen.
|
|
4) Uit vergelijkend onderzoek blijkt onder meer dat in de steentijd fallusvormige voorwerpen zoals speren en fluiten duidelijk werden
geassocieerd met paarden. Speren kregen paardenhaar en op de lange buizen van fluiten verschenen afbeeldingen van deze viervoeters.
Terwijl er bizons rond de gaten op symbolische wijze hun vrouwelijkheid benadrukten.
|
Afbeelding 14: Vulva's
Afbeelding 15: Nissen
Afbeelding 16: Vernauwingen
Mannelijk en vrouwelijk
Dat het mannelijk en het vrouwelijk met hun symboliek een grote rol speelden in de belevingswereld van onze kunstenaars en/ of
kunstenaressen in het bijzonder en in die van de nomaden uit de Dordogne van toen meer in het algemeen valt tevens op te maken uit de
verdeling van de verschillende dieren in de ruimte, ook wel de 'holentopografie' genaamd. Leroi-Gourhan merkt in deze op dat nissen en
vernauwingen in de grot voor onze Fransen uit paleolithische tijden als zodanig al symbolen van het vrouwelijk waren en dat deze
derhalve door symbolen van het mannelijk werden gecomplementeerd. Niet geheel en al toevallig duiken juist daar paarden, herten en
steenbokken op. Sterker nog: In de meest vrouwelijke delen van de grot - die op zichzelf al een symbool is van het feminiene -, d.w.z.
in haar binnenste en meest afgelegen plekken, zijn de krachtigste symbolen van het mannelijk binnengedrongen: Wie anders dan de
neushoorn en de leeuw?!
De cro-magnonmens splitste de dierenwereld, of althans een deel daarvan, in mannelijke en vrouwelijke dieren. Vrouwelijk waren de bizon
en de beer. Mannelijk waren het paard, het hert, de steenbok, de neushoorn en de leeuw. Zo hadden ze dus niet alleen symbolen, maar
zelfs hele symbolische figuurverzamelingen. We zeiden het al: Het mannelijk en het vrouwelijk moeten in de belevingswereld van onze
kunstenaars en/ of kunstenaressen een buitengewoon belangrijke rol hebben gespeeld. Want waarom zou je anders zo nadrukkelijk de
symbolen van het mannelijk en het vrouwelijk op de rotswanden tekenen? Of waarom zou je anders van de mens hoofdzakelijk losse fallussen
en vulva's laten zien? Of waarom zou je anders van vulva's driehoeken, punten of ovalen maken en van fallussen strepen? Of, korter gezegd,
waarom zou je anders deze geslachtsdelen vangen in abstracte tekens?
Duizenden jaren later tasten we in het duister. Des te meer daar we niet over geschreven bronnen beschikken. Wat deze cro-magnonmensen
precies bezielde zal voor ons wel altijd in hoge mate een raadsel blijven. Wat voelden zij? Wat dachten zij? Want een ding is wel duidelijk: Ze zaten niet zomaar de muren vol te krassen met wat
schuttingtekeningen. Noch zaten zij zich wat plat te vermaken. Daarvoor zijn de kunstwerken immers te conventioneel en te kunstzinnig.
Leven en dood
Maar dan is er licht in het duister. In een onbereikbaar deel van de grot Chauvet legt een camera aan een lange steel een bizon-vrouw
bloot. Op een langwerpig stuk steen dat als een soort reuze cocon aan het plafond van de grot hangt staat een hybride wezen afgebeeld.
De benen en een uitvergrote vulva van een naakte mensenvrouw zijn er geïncorporeerd in een bizon. Vlak achter de bizon-vrouw staat een
leeuw. Deze afbeelding is gericht naar een rotswand waarop een indrukwekkende jachtscene is te zien. Een groep leeuwen komt er
tevoorschijn om te gaan jagen op een kudde bizons.
Afbeelding 17: Bizon-vrouw
Wat wil dit alles zeggen? We hebben hier duidelijk twee symbolen: Ten eerste de leeuw die alom gevreesd werd. Voor veel dieren, maar
ook voor de cro-magnonmens vormde hij een levensgroot gevaar. De Fransen uit de tijd van de holenleeuw moesten deze schrik van het
Vézère-dal en omstreken dan ook zeker geassocieerd hebben met de dood. Ten tweede hebben we de bizon-vrouw. We hadden al gezien dat de
bizon symbool staat voor het vrouwelijk. Dus waarom zou onze kunstenaar of kunstenares ons 'koninginnelijke' dier dan ook nog eens
sierlijke vrouwenbenen en een vulva hebben gegeven? Natuurlijk benadrukken deze de symbolische betekenis van de bizon. En natuurlijk
betrekken ze deze betekenis ook nadrukkelijk op de mens.
Maar er is duidelijk meer. Dat de twee symbolen hier precies bij elkaar staan is veelzeggend. Ze worden hier duidelijk met elkaar in
verband gebracht. Wat in verband staat met de dood laat zich makkelijk raden: Want wat kan dat anders zijn dan het leven? Op haar beurt
zal het leven weer geassocieerd zijn met de reproductie, de reproductie met de vulva, de vulva met het vrouwelijk en het vrouwelijk
tenslotte weer met de bizon. De bizon die staat voor een overweldigende natuurkracht. Een generatieve kracht. Een creatieve kracht.
De levenskracht. Een hele keten associaties en verbanden schept hier een verhaal waarin het vrouwelijk centraal staat. Zij is er de
grote overwinnaar die triomfeert over de dood.
De configuratie met de bizonvrouw tegenover de jachtscene lijkt een cirkel te suggereren. Laat je blik maar eens rondgaan. Eerst zie je
de bizon-vrouw, de bron van leven. Dan zie je tegenover haar de leeuw. Je ziet de dood in de ogen. Vervolgens zie je het beeld van die
leven-scheppende kracht weer voor je, de bizonvrouw. Leven - dood - leven: Een cyclus.
Filterende werking
Natuurlijk kun je van allerlei interpretaties loslaten op dergelijk bronnenmateriaal uit de prehistorie. Het is maar net hoe je pet staat
of hoe het je uitkomt. Maar waar we hier mee te maken hebben is met beelden die in hun samenhang bij elkaar de betekenis bepalen.
Vergelijk het met een tekst waarin de context filterend werkt. Waarin de context díe of díe interpretatie van een woord of zin onmogelijk
of onwaarschijnlijk maakt. Of die juist díe of díe interpretatie afdwingt of plausibel maakt. Woorden hebben semantische velden.
Beelden hebben dat ook. Zoals we hebben gezien, drukken de bizon-vrouw en de leeuw een stempel op elkaars betekenis.
Evenzo werkt hun rangschikking in de ruimte in op hun onderlinge verhouding of verband. Die rangschikking werkt enerzijds filterend.
Vernauwend. Zij perkt het aantal mogelijke interpretaties in. Tegenover de leeuw krijgt de bizon-vrouw allereerst de betekenis van
levensbron. Eerder dan die van vrouwelijke schoonheid, bijvoorbeeld.
Web van associaties en verbanden
Anderzijds werkt zo'n rangschikking juist associërend. Verbredend. Zij legt van allerlei (mogelijke) verbanden. En daarmee schept zij,
creëert zij, smeedt zij een verhaal. Verhalen. Mythen.
Laten we, om dit te illustreren, voor het gemak eens even een sprong maken van het tijdperk van onze grotkunst met haar
jagers-verzamelaars naar het oude Egypte met haar opkomst van de landbouw. Naar haar denkwereld althans. Of in ieder geval naar eentje
die daarop geënt is. Stel je nu eens een koepel voor. Je staat als toeschouwer in het midden met links, rechts en boven je beelden om
je heen. Rondom. En dan ook nog eens beelden voor en achter elkaar. Zoals in de Sixtijnse kapel. Je oog kan dan vallen op een
schildering, als op een ster in de hemel van een kraakheldere vriesnacht. Je blik kan vervolgens rondgaan. Ronddwalen van ster naar ster
of van beeld naar beeld.
Stel je vervolgens eens voor dat je een afbeelding ziet van een betoverend mooie volle maan, daar, ergens boven je. Daarna zie je
rechts van je een schildering op de wand van een beeldschone vrouw. Je zult waarschijnlijk de maan nu gaan associëren met vrouwelijke
schoonheid.
Van de vrouw glijdt je blik weer naar de volle maan. In een cirkel zie je een volle maan, een halve maan, een maansikkel en weer een
halve maan, een volle maan, een maansikkel, een cyclus. Je weet dat ook de vrouw haar maandelijkse cycli heeft. Vrouw en maan raken
steeds nauwer met elkaar verweven in je ideeënwereld. Of toch op zijn minst in je belevingswereld.
Van de maan gaat je visuele reis weer verder, naar de linkerwand. Daar zie je water. Water dat bewogen wordt door de maan; eb en vloed
en eb en vloed en altijd maar weer eb en vloed: Alweer een cyclus. Cycli.
De maan blinkt hoog boven het water met haar overweldigende aantrekkingskracht. De vrouw is weer in beeld. Evenals de maan voor het
water is zij onweerstaanbaar voor haar minnaar. Vrouw, man, maan, water, wolf. Recht voor je huilt een wolf naar de maan. Met de passie van een minnaar die naar zijn dame verlangt. Vanuit zijn diepste natuur.
Wolf, water, man, maan, water.
De maan laat het water het land overstromen. Laag water, hoog water, overstroming. Vruchtbaar land. Kale aarde, zaden, kiemen, planten,
bloemen, zaden: Cycli en alsmaar weer cycli. Koren wuift je tegemoet. Wuivend vanaf een wand van de koepel. Net als de maan wast,
wast het water en groeit het graan.
Na het koren zie je horens. Groeiend, fier de hoogte in. Van de horens dwaalt je blik weer af naar het vruchtbare land, van het
vruchtbare land naar het water, van het water naar de maan en van de maan weer naar de vrouw. En van de vrouw naar een godin met horens,
waartussen een volle maan je meeneemt in haar verhaal.
Afbeelding 18: Hathor
En zo kunnen we nog wel even doorgaan. We zitten in een soort spinnenweb. Een web van verbanden en associaties. Vele draden lopen naar
de maan (vanaf het koren, het water, de wolf en het vruchtbare land). En van de maan weer naar de vrouw. Vrouw en maan zijn met elkaar
verweven in vele opzichten.
Gesloten tekens en open symbolen
Veel symbolen zijn echter minder complex. Denk, bijvoorbeeld, maar eens aan verkeersborden of wiskundige symbolen. Teken en betekenis
staan (vrijwel) in een één op één verhouding: Bij het teken hebben we slechts een of een beperkt aantal (vrijwel) vaste betekenissen.
Een voorrangsbord - om maar eens wat te noemen - betekent niets meer en niets minder dan dat je op een weg met zo'n bord voorrang hebt.
Laten we dit soort statische, ééndimensionale en conventionele symbolen hier even gesloten symbolen noemen.
Maar in ons voorbeeld hebben we te maken met open symbolen. Open symbolen zijn meerdimensionaal, ze zitten in een web waarin van allerlei
associaties en verbanden de symbolen met elkaar verbinden. Daardoor beïnvloeden ze elkaar en krijgen ze vele kanten en aspecten. Zo zelfs
dat ze niet één of een beperkt aantal betekenissen hebben, maar dat ze een heel verhaal of hele verhalen scheppen. Verhalen die we in
hun complexiteit niet meer precies kunnen uitleggen, maar die we wel intuïtief aanvoelen. Verhalen die leven in ons onbewuste. Verhalen
die we dromen en die ons laten dromen. Verhalen die verder gaan en in beweging zijn. En verhalen die, tot slot, dynamisch zijn.
Open symbolen hebben een enorme generatieve, scheppende kracht. Want vele configuraties kunnen gevormd worden en met deze configuraties
evenzo vele verhalen. We hebben hier te maken met een gigantisch potentieel. Welk deel hiervan daadwerkelijk benut oftewel geactualiseerd
wordt is tijd en plaatsgebonden.
Mythogrammen
En dat is nu juíst het probleem voor wetenschappers die met man en macht proberen inzicht te krijgen in de symbolenwerelden uit vroeger
tijden. Dát de grotwanden in Lascaux en Chauvet bevolkt worden met van dit soort open symbolen kan makkelijk worden vastgesteld. Dat
blijkt onder meer uit hun rangschikking in de ruimte, en ten opzichte van elkaar. De grotschilderingen vormen overduidelijk - zoals
Leroi-Gourhan dat noemt - een 'mythogram' of 'mythogrammen'. Dát ze een verhaal vertellen staat als een paal boven water, maar welk
verhaal valt moeilijk meer te achterhalen. Dat is ook precies de reden dat we zo-even met ons voorbeeld een sprong hebben gemaakt in de
tijd; van de prehistorie naar tijden waarin mythogrammen veelal zijn opgelost in geschreven bronnen.
ALLES OP EEN RIJTJE
Welk verhaal de mythogrammen precies vertellen zal zeker een mysterie blijven. Wat we echter wél weten is dat:
*in de grotcultuur dieren een centrale plaats innamen
*dieren er een taal vormden waarin de mensen dachten en waarin ze zich uitdrukten
*de mensen er geassocieerd waren met de wereld om hen heen, en zich deel voelden uitmaken van het geheel
*de mensen zichzelf een bescheiden plaats toerekenden in hun wereld, verloren als zij waren in een heel dierenrijk
*bepaalde dieren belangrijke symbolen waren
*deze dieren een belangrijke rol speelden in de mythen van die tijd
*het mannelijk en vooral ook het vrouwelijk in deze verhalen een centrale plaats innamen
*het mannelijk en het vrouwelijk voorname natuurkrachten vormden (die in de ogen van de cro-magnonmens waarschijnlijk veel bepalender
waren voor wie of wat je was dan je dunne laagje mens-zijn)
*meerdimensionale symbolen bepalend waren voor de denk- c.q. belevingswereld van de cro-magnonmens
*thema's als het leven en de dood bepaald niet vreemd waren aan deze denk- c.q. belevingswereld
*in de belevingswereld van de cro-magnonmens de natuur boven de mens stond - wij mensen waren onderworpen aan haar krachtenspel -, en
dat deze er misschien zelfs al bovennatuurlijke of goddelijke krachten kende
Religie
De vraag rijst nu of de cro-magnonmensen in Lascaux en omgeving inderdaad al een vorm van religie hadden. Die vraag valt moeilijk met
zekerheid te beantwoorden. Noch kunnen we directe bewijzen hiervoor aanvoeren. Wel indirecte.
Laten we beginnen met de constatering dat de geschiedenis ons wel leert dat religie iets is van alle plaatsen en alle tijden. Als het
gaat om de historie tenminste, maar níet als het gaat om de prehistorie. Het is namelijk niet geheel en al onmogelijk dat we in deze
vroegere fasen van onze menswording het stadium van religieus bewustzijn nog niet hadden bereikt. Vanuit algemeen historisch perspectief
lijkt het waarschijnlijk, maar bepaald geen vaststaand feit dat de cro-magnonmens een religieus wezen was.
Toch zijn er zeker enkele aanwijzingen die pleiten voor het idee dat de mensen ten tijde van de grotkunst wel degelijk een vorm van
religie moeten hebben gehad. Laten we er een paar noemen:
*Uit archeologisch onderzoek blijkt dat de cro-magnonmensen bepaalde begrafenisrituelen hadden. In veel religies ligt het bewustzijn
van en de omgang met de dood diep verankerd. Dat diepe bewustzijn lijkt ook te spreken uit de afbeeldingen van de jachtscene en de
bizon-vrouw in de grot Chauvet. En wat meer is: De bizon-vrouw heeft er alle schijn van de dood als een godin te overwinnen.
*De cro-magnonmensen waren - anders dan de clichéetjes doen vermoeden - geen holenmensen. In de grotten met hun holenberen was het niet
goed toeven. Van de holen werd dus géén woonruimte gemaakt, maar deze werden wél omgetoverd tot een soort kunstkelders. Waarom eigenlijk?
Waren het tempels? Plaatsen van verering? Van aanbidding? Van gebed misschien?
*In de belevingswereld van onze Fransen uit de grottijd moet het vrouwelijk een natuurkracht zijn geweest die diep ontzag inboezemde.
Zo zelfs dat zij 'godinnelijke' dimensies leek aan te nemen. In dit licht is de keuze van een grot als kunstgalerij veelzeggend.
(Al kun je daar tegenin brengen dat kunst ín grotten doorgaans veel beter bewaard blijft dan erbuiten. En dat deze daarmee de ideale
vindplaats zijn voor prehistorische kunst.) Dat grotten op zichzelf al geassocieerd worden met de buik of baarmoeder van een vrouw lijkt
redelijk voor de hand te liggen. Maar als we in deze grotten ook nog eens de nodige afbeeldingen van vulva's op de wanden vinden - zowel
in abstracte vorm als natuurgetrouw -, dan lijkt deze aanname al aanzienlijk aan kracht te winnen. Sterker nog: In de bizon-vrouw van
Chauvet kan zondermeer de leven-barende kracht van het vrouwelijk gezien worden. Alle reden dus om aan te nemen dat grotten een geschikte
plaats waren voor een cultus van het vrouwelijk. De versierde holen waren al met al waarschijnlijk een soort tempels.
*In de grotten vinden we een mineraalwereld die magisch, welhaast bovennatuurlijk aandoet. Geen geschikter plaats dus voor een cultus van
wat ons ontzag inboezemt, zou je zeggen.
*In de grot Chauvet is de schedel van een holenbeer gevonden. Nu zijn er natuurlijk wel meer van dit soort schedels gevonden in de holen
van het Vézère-dal. Alleen is de schedel van Chauvet op betekenisvolle wijze op een steen geplaatst, waarmee dit monument sterk riekt
naar een uiting van religieusbesef, eerder dan naar een speling van het toeval.
*Meerdimensionale symbolentaal - of die nu tot uitdrukking komt in woord of in beeld is hier om het even - is nauw verweven met
religieus voelen, denken en beleven. Kijk de literatuur over de wereldgodsdiensten van vroeger en nu er maar eens op na, en je zult zien
hoe kenmerkend deze taal is voor religie. De mythogrammen in het Vézère-dal wijzen dan ook sterk op het bestaan van een vorm van godsdienst in het paleolithicum - welke deze dan ook geweest moge zijn -. Natuurlijk kun je je hierbij wel afvragen wat oorzaak is en
wat gevolg. Gingen symbolen vooraf aan religie? Of ging religie vooraf aan symbolen? Of zijn symbolen en religie zo nauw met elkaar
verbonden dat ze tegelijkertijd zijn ontstaan? Zolang we niet een eenduidig antwoord op deze vragen hebben, kunnen we niet uitsluiten
dat de symbolen uit deze Oude Steentijd geen uiting, maar oorzaak waren van godsdienstig denken, voelen en beleven.
*Willen we de cultuur uit het paleolithicum beter begrijpen, dan moeten we vergelijkend onderzoek doen bij volkeren die in onze moderne
tijd nog altijd een soortgelijk bestaan leiden als de Franse jagers-verzamelaars van tienduizend of zelfs tienduizenden jaren geleden.
Die volkeren zijn er. Leroi-Gourhan wijst op een paar in het oog springende overeenkomsten tussen de Cro-magnon en de huidige Tschuringa
cultuur. Deze laatste vinden we in Australië, bij de Aboriginals om precies te zijn. Evenals onze Franse grotkunstenaars schilderden deze
Aboriginals al duizenden jaren lang dieren en nog eens dieren op de rotswanden. Je ziet ze links, rechts en boven je, net als in de
Sixtijnse kapel, en belangrijker nog net als in het Vézère-dal.
Maar er is hier wel een essentieel verschil: De Franse grotcultuur behoort tot een ver verleden terwijl de Australische nog springlevend
is met het aloude jagers-verzamelaars bestaan erbij. Een andere overeenkomst van betekenis is dat we in beide culturen stenen aantreffen
met inkervingen. Maar wat betekenen deze? Bij de Aboriginals hebben deze stenen veel weg van bladmuziek: Met zijn vinger volgde de
priester van de droomtijd (de religie van de Aboriginals) de inkervingen die het ritme aangaven van zijn bezweringen. Volgde en volgt
nog altijd. Rotsschilderingen en inkervingen, Aboriginals en cro-magnonmensen; ze hebben veel met elkaar gemeen.
Dienden bij de Fransen uit het Vézère-dal van weleer de schilderingen in de ruimte eveneens als het decor van een
mythologische voorstelling? Vergezelden zij eveneens een verhaal dat ten gehore werd gebracht? Gedanst misschien? Vormden zij het
theater waarin hun religie in toneelstukken tot uiting werd gebracht? Het is allemaal zeer wel mogelijk. Waarschijnlijk zelfs. Laten we
daarbij niet vergeten dat ons profane theater voortkomt uit het ten tonele brengen van religieuze verhalen. Zo begint het Franse theater
- als we ons even beperken tot de gedocumenteerde literatuur - met het uitbeelden van Bijbelverhalen op kerkpleinen. En die kerkpleinen
waren bij die gelegenheid verre van kaal: Ze waren opgesierd met het decor of de decors voor de toneelstukken.
*En dan is er nog die ene afbeelding in Lascaux die heel wat inkt heeft doen vloeien. Een man - of moeten we zeggen mannetje? - ligt op
zijn rug voor een bizon. Hij ligt er haast als een hondje dat zich onderwerpt. De kop van de imposante, oersterke bizon is naar de grond
gericht. Wil het kolossale beest ons kereltje op de horens nemen? Of heeft zij hem al tegen de vlakte gesmeten? Geveld? Of heeft het mensje
zich uit zichzelf al aan haar onderworpen? Uit angst? Uit vrees? Uit ontzag?
Afbeelding 19: De man met de vogelkop
Wat opvalt is dat deze man een soort vogelkop heeft, maar meer nog dat hij een geprononceerde penis heeft - om maar niet te zeggen een
erectie -. Duizenden jaren later is het natuurlijk lastig om precies te achterhalen wat de tekenaar hier met zijn of haar tekening
bedoelde of wat hij of zij wilde uitbeelden. Iedere interpretatie blijft in meer of mindere mate speculatief, al moeten we hierbij wel
meteen opmerken dat het net der samenhang zich steeds verder spant en steeds minder ruimte overlaat aan van allerlei wilde ideeën
Wat het plaatje pikant maakt is dat een mens, en dan ook nog eens een viriele kerel (!), wordt geveld door een beest, en dan nog wel
door een bizon, nota bene het symbool van het vrouwelijk! Dat hij door haar, juíst door háár, wordt geveld en/ of dat hij zich slaafs
aan háár, juist aan háár en, bijvoorbeeld, niet aan een leeuw, reuzehert of neushoorn onderwerpt.
We zagen al dat het vrouwelijk voor de cro-magnonmens waarschijnlijk een oppermachtige natuurkracht moet zijn geweest en dat zij als
zodanig ook zeker door hem moet zijn vereerd. Als een oppermachtige natuurkracht of in zekere zin al als een godin. Deze twee noties,
natuurkracht en godin, lopen natuurlijk makkelijk in elkaar over. De bizon in haar hoedanigheid van symbool van het vrouwelijk, roept
meteen een paar vragen op:
-Was iedere individuele, tastbare bizon een oppermachtig, goddelijk wezen?
-Was iedere individuele, tastbare bizon als het ware een lopend symbool van het vrouwelijk?
-Of was er ooit een soort oer-bizon die de bron was van vrouwelijke natuurkrachten? En waren de gewone bizons daar een soort
vertegenwoordigers van?
-Of was er een soort ontastbare, universele bizon, een bizon-godin? Ergens in een verborgen rijk?
De beantwoording van deze vragen is op zijn minst een buitengewoon lastige opgave, als deze al niet onmogelijk is. Maar hoe je het ook
wendt of keert, blijft dat de bizon het object was van een vurige verering. Deze verering zal ongetwijfeld een godsdienstig karakter
hebben gehad.
Ziel en verbinding
Hoezeer deze prehistorische wereld ons ook overweldigt met al haar kunst en haar mystiek, hoezeer deze prehistorische wereld ook tot de
verbeelding spreekt, hoezeer zij van allerlei vragen oproept, hoezeer zij ons inspireert en hoezeer zij dromen in ons tovert, wat ons
voor het moment interesseert is wat zij ons leert over verbinding en wat zij ons leert over de ziel.
Hybride wezens
* De cro-magnonmensen in het Vézère-dal leefden als nietige mensjes te midden van een imposant dierenrijk met mammoeten, reuze herten,
wilde paarden, wolharige neushoorns, holenberen en holenleeuwen. Dat zij zich daar niet boven verheven voelden, mag blijken uit de
grotkunst waar ieder spoor van antropocentrisch denken ontbreekt. Op de rotswanden vinden we dieren en nog eens dieren. Mensen ontbreken
er vrijwel volledig. Het enige wat wij er aan menselijks tegenkomen zijn hybride wezens, zoals de bizonvrouw en de man met de vogelkop,
handafdrukken en geslachtsdelen. In Lascaux vinden we zelfs een man die onder de voet wordt gelopen door een bizon of die zich slaafs
aan haar onderwerpt. De verhoudingen zijn duidelijk.
Verbinding met de dierenwereld
*De dierenwereld was waar zij in opgingen: De dieren waren hun taal. Zij dachten in dieren en drukten zich uit in dieren. Dieren bevolkten
de bergen, de dalen, de grotten, hun gevoelens en hun gedachten. Of toch op zijn minst hun belevingswereld. Dieren waren deel van henzelf.
De cro-magnonmens was geassocieerd, deel van het geheel, verbonden met de wereld om hem heen.
*De schaarse inwoners van het Vézère-dal van weleer stonden dicht bij de natuur. Zij waren jagers-verzamelaars die rondtrokken door de
natuur. Zij leden een nomadisch bestaan. In de natuur verzamelden zij niet alleen hun vruchten, maar ook hun kennis. Zij moeten
fabelachtige veel hebben geweten op het gebied van flora, fauna en niet-levende natuur. Die kenniswereld was wat hen ten diepste verbond
met de wereld om hen heen.
Natuurkracht en verbinding
*Natuurkrachten moeten een grote rol hebben gespeeld in de belevingswereld van de cro-magnonmens. Twee belangrijke protagonisten in dit
krachtenspel waren het mannelijk en het vrouwelijk. Vooral het vrouwelijk moet met haar leven-barende-kracht en haar macht over de dood
vurig zijn vereerd.
De verbindende en scheppende kracht van associaties
*De belevingswereld van de cro-magnonmens moet in hoge mate zijn bepaald door van allerlei associaties. Deze associaties werkten
verbindend. Ze verbonden het ene symbool met het ander en al snel moet er een heel web van symbolen zijn ontstaan. In dit stelsel
openden de symbolen zich op elkaar. Ze werkten op elkaar in met hun associatieve kracht, en verrijkten zodoende in een doorlopend,
dynamisch proces de symbolische betekenis van elkaar. De symbolen kregen er meerdere kanten, meerdere aspecten en ongetwijfeld meer
gevoelswaarde door. Ze hadden een sterk scheppende kracht. Ze creëerden
verhalen,mythen en bovenal een wereld waarin alles met elkaar
in verbinding stond.
Oog voor samenhang, symbolentaal en verbinding
De grondhouding van de cro-magnonmens moet - zoals we hebben gezien - verbindend zijn geweest. Met die houding keken zij zich niet blind
op zichzelf, maar hadden zij oog voor de samenhang der dingen die in hun symbolenstelsel en in hun symbolentaal tot uitdrukking kwam. Dit
stelsel en deze taal moeten de kunstenaars uit het Vézère-dal nauw hebben verbonden met hun leefomgeving.
Haken en ogen
We wijzen hier het voelen, denken en beleven in open symbolen aan als de aandrijfkracht van de verbinding. De vraag is alleen wel wat
oorzaak en wat gevolg is. Want komt de verbinding nu voort uit het symbolenstelsel? Of het symbolenstelsel uit de verbinding? Of is het
zo dat het symbolenstelsel deel uitmaakt van een verbindende werkelijkheid? En zo ja, wat is die verbindende werkelijkheid dan? Een
menselijk concept? Een projectie van menselijk voelen en denken op de wereld om ons heen? Of is die werkelijkheid nog veel wijder? Breder?
Dieper? Fundamenteler? Meer omvattender? Universeel?
Universele zielen
Dat brengt ons bij een andere belangrijke vraag. Want wat was namelijk in de ogen van onze grotkunstenaars de ziel? Uit de
rots-versieringen spreekt een enorme ontvankelijkheid. Ze waren veeleer met het dierenrijk, met al wat het inhoudt en symboliseert,
bezig dan met zichzelf. Of in ieder geval zagen zij zichzelf daar in het geheel niet los van. Het dierenrijk stond bij de cro-magnonmens
voor universele krachten en machten zoals het mannelijk en het vrouwelijk. Het vrouwelijk dat blijkens de bizon-vrouw en de jachtscene
van Chauvet leven-barende kracht had en triomfeerde over de dood. De bizon die deze macht symboliseerde kreeg daarmee universele
dimensies. Tegelijkertijd was het in hoge mate van waarschijnlijkheid voor de grotkunstenaars een levend en bovenal bezield wezen. Dit
overziende, moeten zij in de ziel van de bizon veel meer hebben gezien dan het wezen van een los individu, of in hun beleving nu in
iedere individuele bizon-ziel de universele huisde of niet, in welk geval er zoiets als een bizon-godin, bizon-geest, abstract bizon-zijn
of oer-bizon moet zijn geweest. Duidelijk is wel dat de dieren met hun symbolische waarde eerder een universeel dan een individueel
karakter moeten hebben gehad. En dat lijkt zeker ook te gelden voor de mens, al was het alleen al omdat in de grotkunst vrijwel niets
valt terug te vinden over de individuele mens zelf. Wat voor de kunstenaars telde was de wereld om hen heen, met hun machten, hun
krachten en hun symbolen. De mens was in die wereld een wezen dat aan die hogere machten was overgeleverd. De Lascaux-scene waarin
de man met de vogelkop onder de voet wordt gelopen en/ of onderworpen, is tekenend. Tekenend is ook dat de kunstenaars in hun werken de
wereld om hen heen aanschouwden eerder dan zichzelf op de voorgrond te plaatsen. Uit dit alles rijst het beeld van mensen voor wie
individuele zielen slechts als weerkaatsingen van universele zielen bestonden.
Abstracte kunst
Dat lijkt bij deze 'primitieve mensen' een abstract denkniveau (of belevingsniveau) te veronderstellen dat voor ons misschien net zo
vreemd is als een peuter die professor is in de hogere wiskunde. Maar vergis je niet, zoals we later nog zullen zien, is de kunst nu
juíst begonnen met abstracte vormen.
Symbolen stelsel
In de grotten van het Vézère-dal hebben kunstenaars in prehistorische tijden een heel geestenrijk op de wanden getoverd (zeker in de
vroegste perioden van deze kunst). En is dat niet ook wat je voelt, wat je overweldigt, wat je betovert, wanneer je zo te midden van het
symbolenstelsel staat?
Venusbeelden
We zeiden zonet nog, 'dieren en nog eens dieren'. Als het om de grotkunst gaat, is dat zeker waar, maar dan vindt markies de Vibraye in
1864 in diezelfde Dordogne en in datzelfde Vézère-dal - let wel, bijna 80 jaar voordat het bestaan van de paleolithische grotkunst aan
het licht kwam - een beeldje dat hem, in ieder geval naar de buitenwereld toe, hevig choqueerde en dat hij de Vénus Impudique doopte,
de onkuise Venus, of moderner; de Vieze Venus.
Het is een beeld van een naakt meisje, zonder hoofd, zonder armen en zonder voeten, maar met een uitvergrote vulva. Het is duidelijk
een fragment van een vollediger beeld dat minstens ook nog een hoofd moet hebben gehad: De breuklijnen bij de hals zijn nog goed
zichtbaar.
Afbeelding 20: Paleolitisch venusbeeld
Was het een beeldje van een tijdgenoot van onze markies? Of van een kunstenaar van één of van een paar generaties daarvoor? Geenszins.
Het beeldje is van mammoet ivoor en maar liefst 18.000 jaar oud (!), waarmee het dateert uit het Magdalénien, de latere periode van de
grotkunst in het Vézère-dal. Opmerkelijk want nu is de collectie uit de vroegste periode van de beeldende kunst, naast al die talloze
afbeeldingen van dieren het beeld van een mens, een meisje, rijker. Al moeten we ons natuurlijk wel meteen afvragen of ons meisje wel een
meisjeshoofd heeft gehad en niet, bijvoorbeeld, een vogelkop. Of wat te zeggen van een bizonkop?!
Wat opvalt is dat het om een meisje gaat en niet om een man. Want zou je, zeker vanuit ons overwegend follocentristisch denken - zoals
de Franse filosoof Jacques Derrida dat noemde, en waar hij vol vuur zijn pijlen tegen richtte -, dan toch niet op zijn minst verwachten
dat van die sterke kerels uit de IJstijd die Mammoeten 'velden', stoere, viriele jagers hadden afgebeeld?! Of waren er in hun optiek
misschien groter krachten in het spel dan al deze mannelijke bravoure? Universele natuurkrachten waar ook de krachtigste kerels aan
onderworpen waren? Waar hun leven van afhing? En waar zij hun leven aan te danken hadden? Fysiek? Mentaal? Artistiek?
En dan nog: Waren onze kunstenaars eigenlijk wel kunstenaars? En geen kunstenaressen? En was hun blik op de wereld niet 'vulvocentrisch'
eerder dan 'fallocentrisch'? Matriarchaal eerder dan patriarchaal? Let wel: de vulva's staan in ons Vézère-dal letterlijk op de
rotswanden, terwijl een mannetje met een stijve, lijkt het wel, er aan de voeten ligt van een bizon; het symbool van het vrouwelijk!
Maar toch, een beeld van een meisje; het kan toeval zijn. Zolang er echter geen ándere vrouwen of meisjesbeelden worden gevonden uit
diezelfde periode, en zolang er niet overwegend vrouwen of meisjesbeelden worden gevonden van toen. En dat is nu juíst het geval! Ons
meisje van Vibraye bleef niet lang meer alleen. In 1908 zag een ander Venusbeeldje het daglicht. Het beeldje kwam dit keer niet uit
Frankrijk, maar uit het Oostenrijkse Willendorf. Anders dan bij het beeldje uit het Vézère-dal is hier geen meisje, maar een volwassen
vrouw afgebeeld. Let wel: een vrouw met een vrouwenhoofd. Een vrouw met vele rondingen, een rond hoofd, een ronde buik, ronde heupen,
ronde borsten en ronde billen. En wederom met een onverbloemde vulva.
Afbeelding 21: Venus van Willendorf
Een beeldje uit de hippietijd? Verre van. De uit kalksteen gebeeldhouwde Venus van Willendorf is nog van ver voor de tijd van haar
ivoren zus uit het Vézère-dal. Haar leeftijd wordt geschat op zo'n 24.000 jaar waarmee we met haar zelfs in het Gravettien terechtkomen.
Een periode waarin de steenbewerkingstechnieken nog een stukje minder ontwikkeld waren dan die van het Magdalénien, de tijd van Lascaux
en van de Venus van Vibraye. Maar het Oostenrijkse beeldje is er bepaald niet minder om, en wordt alom geroemd om de buitengewoon grote
kunstzinnigheid waar zij van getuigt, of al dat bloot en al dat rond je nu aanstaat of niet.
Inmiddels is het legioen Venusbeelden uit de Vézère-tijd (de periode van zo'n 40.000 tot 10.000 jaar geleden) ronduit indrukwekkend.
Opmerkelijk: We hebben een overvloed van vrouwenbeelden of Venusbeelden of hoe je ze ook maar noemen wilt, maar van mannen of van Mars
valt in de beeldende kunst van toen geen spoor te bekennen. Als een ding wel duidelijk is, is dat het vrouwelijk - om welke reden en in
welke hoedanigheid dan ook - ten tijde van onze vroegste beeldende kunst centraal stond.
Verering van het vrouwelijk
Vereerden onze verre voorvaderen - en niet te vergeten onze verre voormoeders! - het vrouwelijk als een natuurkracht? Vrijwel zeker.
Als een geestelijke macht? Wellicht. Als een universele energie? Zeer wel mogelijk. Als een godin? Of als godinnen? Vereerden ze het
vrouwelijk in iedere vrouw? Of in ieder vrouwelijk wezen? Of in ieder vrouwelijk schepsel? Of vereerden ze het Vrouwelijk in dat alles
in één? Als een geheel? Of vanuit een ongedefinieerd oer-besef? Instinctief? Intuïtief? Of juist onbewust? Meer vanuit het lichaam
misschien dan vanuit het hoofd? En meer vanuit het lijf dan vanuit het brein? Vanuit een soort lichamelijk weten wellicht? Zoals het
weten waarmee een dier zonder mankeren een soortgenoot herkent...?
Geheimen van verbinding
Samenvattend:
*In de oude grotkunstcultuur dachten de cro-magnonmensen in dieren en drukten zij zich in hen uit.
*Ze gebruikten symbolen waarin zij van alles met elkaar associeerden en in verband brachten.
*De symbolen hadden een verhalen-scheppende kracht.
*De cro-magnonmensen voelden zich onderdeel van een heel krachtenspel waarin natuurkrachten als het mannelijk en het vrouwelijk een centrale plaats innamen.
- INTERESSANTE LITERATUUR:
- LASCAUX INCONNU,Leroi-Gourhan, 1979
- LA GESTE ET LA PAROLE,Leroi-Gourhan, 1964
- VENUS IS GEEN VAMP, Annine van der Meer, 2009
Het Oude Europa
Opgravingen, onderzoek en grote lijnen
Op zoek naar wie wij zijn en naar wat ons verbindt vervolgen wij onze weg tot in het Oude Europa. Onmiddellijk stuiten we op een icoon in de wetenschap, Marija Gimbutas. Zij is de Oud Europa specialist bij uitstek. Zij heeft grote opgravingen geleid, duizenden cultuurschatten uit die tijd blootgelegd en deze met grote precisie bestudeerd. Zij heeft ze tot in detail beschreven. Maar ze heeft ook de grote lijnen in hun dwingende samenhang aan het licht gebracht. De grote verbanden. Het grote verhaal.
Marija Gimbutas Gods and goddesses of Old Europe
Een matriarchale cultuur met godinnen
Zij kwam daarbij met bevindingen die ons patriarchale wereldbeeld op zijn grondvesten deden schudden: Ze hadden daar in dat Oude Europa
een matriarchale cultuur waarin ze godinnen aanbaden. Natuurlijk kwam haar dat op kritiek te staan. Onder en/ of naast een zekere afkeer van (of angst voor) een godinnen cultuur school
zeker ook een clash tussen verschillende wetenschapsculturen en methoden.
Wetenschappelijke methoden
Probleem is natuurlijk dat je niet experimenteel kunt aantonen dat een beeldje met een vrouwenlichaam en een vogelkop een godin voorstelt. Probleem is ook dat het bekende meten is weten hier niet opgaat. Desalniettemin zijn er wel critici die keihard een dergelijk soort bewijs van haar opeisen. Maar is zo'n eis eigenlijk wel zo hard wetenschappelijk?
Hard wetenschappelijk is de wijze waarop onderzoekers als Marija Gimbutas en Andreacute; Leroi-Gourhan vanuit een gedegen wetenschappelijk kader, vanuit een groot en grondig bestudeerd corpus en vanuit een dwingende samenhang de betekenissen logisch hebben afgeleid.
We zullen Gimbutas dan ook even op haar weg volgen en kijken welke gegevens en welke bevindingen solide aanknopingspunten bieden voor onze zoektocht naar meer inzicht in wat verbinding en ziel (fenomenologisch en ontologisch gezien) inhouden.
Afscheid van het Vézère-dal en de IJstijd
Dit gezegd hebbende, nemen we afscheid van het Vézère-dal in de IJstijd. In gedachten zien we nog even die mammoet daar staan op de besneeuwde vlakte, met zijn slurf in de hoogte geheven, badend in het licht van een volle, zilveren maan. De tijd van kristallen sneeuwvlokken wijkt met haar betoverende schoonheid en met heel haar indrukwekkende dierenrijk vol mammoeten, reuze herten, wolharige neushoorns, holenberen en holenleeuwen voor een periode met warmer klimaten.
Het Oude Europa
De wereld van het Oude Europa verschijnt. Een wereld meer naar het Oosten. Naar het Zuidoost-Europa van zo'n 9000 tot zo'n 5500 jaar geleden. Een gebied dat zich oostwaarts uitstrekt van Italië tot aan de Zwarte Zee en noordwaarts van de Middellandse Zee tot in Zuid Polen en de Oekraïne. Een cultuurrijk dat loopt van de Nieuwe Steentijd (het neolithicum) via de Kopertijd helemaal tot aan de Bronstijd.
De namen zeggen het al: Deze perioden zijn gekoppeld aan de technische ontwikkeling en het materiaalgebruik van de mensen van toen. Daarbij zou je bijna voorbijgaan aan een paar gebeurtenissen van betekenis: De periode van het Oude Europa loopt namelijk ook van het einde van de IJstijd waarin de mensen leefden als nomaden en jagers-verzamelaars tot aan de opkomst van de veeteelt en de akkerbouw waarbij de Oude Europeanen zich gingen settelen aan zeeën en in rivierdelta's. En van de intrede van de landbouw gaat het Oude Europa weer verder tot aan het ontstaan van het schrift, en dan met name het lineaire schrift.
Het Oude Europa
Een zee aan kunstschatten
Maar wat maakt het Oude Europa nu tot zo'n eenheid? En wat werd ervan teruggevonden? De hoeveelheid kunstschatten die uit de diepten van dit verre verleden zijn opgegraven, is ronduit verpletterend! Duizelingwekkend! Overweldigend! Niet alleen qua kwantiteit, duizenden kunstwerken dansen voor je ogen, maar zeker ook qua kwaliteit. Compleet gave getuigstukken van Europa's oude cultuur geven een inkijk in die wereld van toen, en laten dit verleden spreken.
Wanneer je The Goddesses and Gods of Old Europe van Marija Gimbutas doorbladert en al die foto's en al die tekeningen van vondsten uit die tijd voorbij ziet gaan, besef je pas goed hoe rijk deze wereld aan kunst was en hoe goed die gedocumenteerd is. Bovendien valt een overvloed aan beelden en afbeeldingen met vrouwelijke kenmerken en vrouwelijke vormen onmogelijk meer te ontkennen. Je kunt evenmin zomaar om de authenticiteit van al deze kunst heen, om de simpele reden dat er hierover in de wetenschap duidelijk sprake is van consensus. Godinnen en Goden van het Oude Europa is een afspiegeling van wat en van hoeveel er vanuit de grondlagen van het Oude Europa tevoorschijn is gekomen. Gimbutas windt er geen doekjes om: Op een totaal van rond de 3000 opgravingsterreinen werden maar liefst zo'n 30.000 beeldjes van klei, been, marmer, koper of goud uit de diepten der aarde naar boven gehaald. En dan hebben we het alleen nog maar over beeldjes en niet over de talloze versierde vazen, wandversieringen, miniatuurtempels, tempels, altaren, rituele voorwerpen, offeruitrustingen en inscripties.
Overeenkomsten met de grotkunst
Wat in het oog springt, zijn drie belangrijke overeenkomsten met de grotkunst uit het Vézère-dal.
*Als de rotswanden van het Vézèdal de belangrijke, zo niet centrale plaats van het vrouwelijk in de paleolithische kunst weerspiegelen, is zij helemaal dominant aanwezig in de cultuurrijkdommen van het Oude Europa. Zowel qua aantal afbeeldingen als qua patroon; telkens keren haar vormen en haar tekens, of liever haar symbolen, weer.
*Zowel in de grottekeningen van Zuidwest-Frankrijk als in de zee aan vrouwenbeeldjes uit het Oude Europa verschijnen hybride wezens. Half mens / half dier. In Lascaux hebben we de man met de vogelkop, in Chauvet de bizon-vrouw en in het Oude Europa talloze vogelgodinnen, wezens met een vrouwenlichaam, veelal eivormige rondingen bij de buik en/ of de billen, (vaak onvolledige) vleugels of vleugelachtige armen, en een vogelkop waaraan de snavel zeer zeker niet ontbreekt. Niet zelden hebben deze godinnen de lange hals van watervogels als ganzen, zwanen, ooievaars en kraanvogels. Naast de vogelvrouw duikt ook de slangenvrouw regelmatig op in de kunstverzameling uit het Oude Europa. Zij heeft een slangachtig lichaam dat veelal omwonden is met spiralen.
De man met de vogelkop uit de grotkunst
De bizonvrouw uit de grotkunst
Vogelgodin uit het Oude Europa
Slangengodin uit het Oude Europa
*In het Vézère-dal is de grotkunst eerder stilistisch en symbolisch van aard dan realistisch, al kunnen de dieren op de rotswanden er griezelig echt overkomen, en treffen we er naast figuratieve kunst ook abstracte tekens aan. Dit is in het Oude Europa niet anders, zij het dat de abstracte tekens er doorgaans zijn verwerkt in een beeld of in een afbeelding. Zo zijn de beeltenissen van vogelgodinnen veelal versierd met V'-en, visgraatmotieven (chevrons), spiralen, golflijnen, parallelle lijnen en/of meanders. Je voelt, ziet, hoort en/ of ruikt het water al ruisen, vallen, golven of voorttrekken, meanderen, spiegelen of stromen.
Vogelgodin met waterpatronen (1)
Vogelgodin met waterpatronen (2)
Kortom, de kunstwerken uit het Oude Europa en uit de grotkunst hebben het volgende met elkaar gemeen: In beiden
*speelt het vrouwelijk een prominente rol
*zijn de kunstwerken stilistisch en symbolisch van aard
*komen abstracte tekens en symbolen veelvuldig voor
*en treffen we hybride wezens aan
Godinnen
Zoals we hebben gezien, roept het eerste punt meteen een reeks vragen op. Wat we bij de grotkunst hebben kunnen vaststellen is dat het vrouwelijk voor de kunstenaars een natuurkracht moet zijn geweest. Maar werd zij ook vereerd in de hoedanigheid van een soort oer-bizon of bizon-godin? En hoe zit dat in het Oude Europa? Waren de vogelgodinnen daar ook daadwerkelijk godinnen?
Bij deze vraag stuiten we meteen op een aantal mogelijke bezwaren en moeilijkheden, namelijk:
*Wat verstaan we eigenlijk onder een godin? Hangt dat niet af van welke naam je aan het beestje geeft? Of eerder andersom: van welke betekenis je er maar aan wilt toekennen?
*Hoe kun je nu ooit bewijzen dat zo'n vrouwenbeeldje een godin moet voorstellen?
*En welk belang dient deze vraag eigenlijk?
Hoe weten we dat het godinnenbeelden waren?
Laten we met die tweede vraag beginnen: Hoe bewijs je het? Je kunt het natuurlijk moeilijk bewijzen aan de hand van een experiment. Weten is meten kunnen we hier vergeten. En bij dit soort vragen is het leveren van wiskundige bewijzen schier onmogelijk. Wat nu? We hebben om te beginnen nog een paar troeven in handen:
*de al eerder genoemde dwingende samenhang
*de logica met haar deductiesysteem
(afleidingssysteem) (Wat kunnen we uit de gegevens op logische wijze afleiden?)
*de studie van de context van de vondsten
(Waar zijn ze gevonden? En wat lag er nog meer?)
*comparatief onderzoek
In dit geval gaat het om de vergelijking met andere culturen. (Wat heeft deze cultuur gemeen met andere culturen? En wat weten we van hun gemeenschappelijke deler in die andere, beter bekende cultuur?) NB deze vergelijking kan synchroon (tussen culturen uit dezelfde tijd) of diachroon (tussen culturen uit verschillende perioden) zijn.
*continuïteit
Genoemd comparatief en diachronisch onderzoek kan in veel gevallen een zekere continuïteit aan het licht brengen: Culturen nemen vaak dingen van elkaar over en borduren daarop voort.
Slangengodin uit het Oude Griekenland (Kreta)
Vogelgodin uit het Oude Egypte (1)
Vogelgodin uit het Oude Egypte (2)
Vogelgodin uit het Oude Babylonië
*een heel referentiekader
Archeologen en antropologen hebben in de loop der tijden een heleboel vakkennis opgedaan waarmee ze in hun onderzoek veel dingen kunnen plaatsen. Hierbij kun je, bijvoorbeeld, denken aan een vele culturen breed mythologisch kader van waaruit ze veel kunnen herkennen en identificeren.
Context van de godinnenbeeldjes
De context is meteen al van betekenis. De vrouwenbeeldjes werden gevonden in tempels en miniatuurtempels. Of in ieder geval in wat als zodanig door vakspecialisten is geïdentificeerd. Dat wijst erop dat ze in een religieuze context zijn gevonden.
Offers
Toch kun je misschien als je heel kritisch of heel sceptisch bent, of als je gewoon de advocaat van de duivel wilt spelen, nog altijd volhouden dat het misschien wel helemaal geen tempels waren, maar iets anders. Maar als dan ook nog eens blijkt dat er offers gebracht werden, sluit het net zich, en blijft er significant minder ruimte over om het bestaan van de een of andere vorm van godsdienst in het Oude Europa als onzin af te doen.
Zo kwamen er bij een aantal opgravingen uit de grondlagen van ons Oude Europa offerkuilen tevoorschijn. In deze kuilen lagen niet alleen de resten van geofferde dieren zoals oerossen, schapen en zelfs marters, maar ook rituele voorwerpen. In Podolia (Oekraïne) is in de directe nabijheid van zo'n offerkuil zelfs een heel altaar gevonden.
Godinnen met gevoelens en gemoedstoestanden gunstig stemmen
Offers, tempels en vele vrouwenbeeldjes op significante plaatsen; steeds krachtiger dringt de conclusie zich op dat we hier met een godinnenverering te maken hebben. Een godinnenverering of zelfs aanbidding. Mannen, vrouwen en misschien zelfs kinderen die een offer brachten aan een godin, waarom deden ze dat? Was dat soms om haar gunstig te stemmen? En als zij haar zo graag gunstig wilden stemmen, was dat dan niet omdat zij haar blij wilden maken? Omdat zij wisten dat zij emoties had? Gemoedstoestanden, gevoelens en gedachten? Vergelijkbaar met de onze? Alleen verhevener wellicht?
Cultusvoorwerpen
Communiceren met godinnen
En betekent dit alles bij elkaar dan niet dat zij haar bezagen als een bezield wezen? Als een ziel? Als een geest? Als een superieur wezen of als een superwezen dat naar ons mensen luisterde? Dat ons begreep? En waar we mee konden communiceren? Waar we verbinding mee konden hebben?!
Met het offer is een nieuwe dimensie toegevoegd. Waar we in de grotten van Lascaux en Chauvet nog in het duister tasten en niet goed kunnen uitmaken of de bizon daar nu een godin was of niet, hebben we in het Oude Europa licht in het donker van 'de nacht der tijden' ( la nuit des temps).
Godinnen als heerseressen over de natuur
Toch hebben het Vézère-dal en het Oude Europa iets opmerkelijks met elkaar gemeen: In beide werelden zijn hybride wezens versteend op wanden of in beelden. Hybride wezens, half mens/ half dier. In Zuidwest-Frankrijk stonden dieren symbool voor natuurkrachten, in essentie het mannelijk en het vrouwelijk waaraan weer andere krachten werden ontleend. In het Oude Europa zijn deze natuurkrachten geïncorporeerd en geïntegreerd in het goddelijke, of moet ik het 'godinnelijke' zeggen? Of, om terug te komen op het offer, werden deze natuurkrachten in handen gelegd van godinnen. Godinnen die de natuurkrachten beheersten en die heersten over de natuur, en die daardoor een bovennatuurlijk karakter kregen. Godinnen die een spin in het web waren. Een brug. Een brug die mensen verbond met de natuur en de natuur met de mensen.
Godinnen, associaties, symbolen, mythen en verbinding
De godinnen waren voor de Europeanen van die tijd duidelijk een verbindende factor van betekenis. De vogelgodinnen- en slangenvrouwbeeldjes spreken boekdelen. Hun symbolen ontvouwen een hele mythologische wereld waarin alles met elkaar in verbinding staat. Watervogels roepen het beeld van water op en water dat van vallende regen, meanderende riviertjes, golven en kringen. Geen wonder dat we op onze hybride-wezens, half vrouw/ half vogel, symbolen vinden in de vorm van V'-en, visgraten, golflijnen, parallelle lijnen en spiralen. De kringen breiden zich uit als rond de plek waar een steentje zojuist het wateroppervlak raakte. Want water associëren we met wassen, groeien en vruchtbaarheid. En vruchtbaarheid doet ons denken aan eieren, en eieren weer aan vogels en vogels aan water: De kring is rond, en rond is de slang die zich in zijn eigen staart bijt. En rond zijn de bochten waarin zij zich draait,
evenals de bochten van rivieren. En lang en smal is zij, en recht als de lijnen van de striemende regen.
Waar het hier om draait is dat evenals in het Vézère-dal van de IJstijd (met zijn interglacialen) zich in het Oude Europa een heel web van open symbolen ontvouwde waarin van alles in een mythologisch spel met elkaar in verband werd gebracht. De associaties stroomden als water.
Een verschuiving van ín naar bóven de natuur
Mogelijk heeft er in de loop van de tijd een verschuiving plaatsgevonden. In het Vézère-dal stonden de symbolen wellicht nog voor de natuurkrachten zélf, terwijl in het Oude Europa de godinnen waarschijnlijk bóven de natuur stonden, als meesteressen der natuurkrachten. Was het bovennatuurlijke uitgevonden? Of ontdekt? Tot ons bewustzijn gekomen?
De meesteressen der natuur gunstig stemmen
Dankzij hun leefstijl als jagers-verzamelaars en later als landbouwers dichtbij de natuur, ervaarden de mensen in de steentijd dagelijks hun afhankelijkheid van en hun onderworpenheid aan de natuur. Ze waren aan haar overgeleverd. Aan haar grillen en aan haar nukken. Bovenal moesten ze haar zien gunstig te stemmen of liever nog zíj die over haar heersten.
Net als in het Italië na christus kende het Oude Europa perioden van droogte. Je kunt je gemakkelijk voorstellen hoe de akkerbouwers de godinnen op hun knieën smeekten om regen. Smeekbeden met een lange adem, tot in het Italië en Zuid Frankrijk uit een recent verleden aan toe waarin de madonna in een processie werd rondgedragen en overstelpt met gebeden. Wat overigens niet wil zeggen dat godinnen op platte wijze werden gezien als een soort belangenbehartigers. Vooral niet omdat zij de karakters, de heldinnen waren van een heel mythologisch spel waarin zij ongetwijfeld indruk maakten met hun geesteskracht.
De Heilige Maria in een smeekbede om regen
Wat is een godin?
De term 'godin' kun je natuurlijk van allerlei betekenissen geven, afhankelijk van de context, van je culturele achtergrond of van hoe je pet staat. Dat laat onverlet dat we ook een misschien wat minder willekeurige definitie kunnen formuleren, die we direct kunnen koppelen aan het Oude Europa. Deze definitie moet in ieder geval de volgende kenmerken insluiten:
*Een godin is een vrouwelijk en bovennatuurlijk wezen
*Zij is een dynamisch en meerdimensionaal symbool van het vrouwelijk
*Zij maakt als zodanig deel uit van een web van associaties en verbanden
(waarin water, slangen, vogels en vrouwen centraal staan)
*Zij inspireert; dankzij haar associatieve kracht en haar semantisch veld creëren we verhalen en 'scheppen' we een mythische wereld
*Zij heerst over natuurkrachten die geassocieerd worden met het vrouwelijk
*Zij kan gunstig worden gestemd
*Zij heeft gedachten en gevoelens vergelijkbaar met de onze, zij het dat deze wellicht van een verhevener soort zijn
*Zij is een ziel of in ieder geval bezield
*Wij mensen kunnen met haar communiceren en met haar verbonden zijn
*Zij is een belangrijke intermediair; middels offers (en gebeden?) konden de mensen (in ieder geval in hun belevingswereld) invloed uitoefenen op de natuur.
Waarom is het van belang te weten dat het godinnenbeeldjes waren?
Deze gedachtestroom voert ons terug naar die derde vraag: Waarom is het eigenlijk van belang om te weten of de vrouwenbeeldjes van het Oude Europa godinnen moesten voorstellen? Omdat dit immers alles te maken heeft met onze kernvraag, namelijk wat verbinding is, fenomenologisch en/ of psychologisch gezien, en met de daaraan gekoppelde vraag wat we moeten verstaan onder de ziel.
De driehoeksverhouding
Godinnen wijzen op het (bewuste of onbewuste) geloof dat wij middels een bovennatuurlijke werkelijkheid verbinding (kunnen) hebben met de natuur. Het is een soort driehoeksverhouding met aan de brede basis de mens en de natuur en met de godin of de godinnen aan de top. Bovendien moet er in de belevingswereld van de Oude Europeanen een soort hogere gevoels- en gedachtewereld zijn geweest waar zij vanuit hun eigen zieltjes, als we die voor het gemak zo even mogen noemen, tegenop keken.
Was het geloof in een metafysische werkelijkheid geboren?
Was de metafysica geboren? Of in ieder geval een soort (bewust of onbewust) geloof in een immateriële, geestelijke werkelijkheid? Dat hangt af van de hoedanigheid van de godinnenbeelden zelf.
*Incarneerden de beelden een godin?
Incarneerden deze een godin? Of was het beeld de godin zelf? Dan lijkt er van metafysica nog geen sprake te zijn.
*Waren het afbeeldingen van een godin?
Maar als een beeld daarentegen alleen maar een voorstelling was van een godin, dan ligt het ingewikkelder. Was het beeld in dat geval een natuurgetrouwe weergave van een godin elders? In een verborgen rijk? Dan is er wederom geen sprake van geloof in een metafysische wereld. Niet direct althans (omdat zij dan nog altijd een 'gewoon' lichaam kan hebben).
Symbolische voorstellingen
In het Oude Europa hebben de godinnenbeelden echter veel meer weg van een symbolische voorstelling. En dan is het natuurlijk de vraag waar zij naar verwijzen? Naar een hogere werkelijkheid? Principes? Een geestenrijk? Een metafysische wereld?
Het aanschouwen van natuurgeesten
Het ten tonele verschijnen van godinnen zou weleens kunnen wijzen op een belangrijke verschuiving in onze denkwereld of toch op zijn minst in onze belevingswereld.
In het Vézère-dal van de IJstijd aanschouwden de mensen het dierenrijk. Het was alsof zij toeschouwers waren in het theater der natuur. Daarin zagen zij zeer zeker niet alleen maar losse individuen of exemplaren. Want hun symbolen verraden een belevingsvorm of misschien zelfs wel bewustzijn van hele natuurverschijnselen zoals het mannelijk, het vrouwelijk, het leven en de dood. In zekere zin waren de dieren die deze krachten in het levensspel symboliseerden, de helden en heldinnen in hun mythologische toneelstukken. Helden en heldinnen waar zij zwaar tegenop keken. Herinneren we ons de man bij de put nog, daar in Lascaux? Het mannetje dat hulpeloos op de grond ligt aan de voeten van een bizon? Dit tafereel is tekenend voor de passieve houding van de mensen van toen ten opzichte van de natuur: Ze waren machteloos en volledig aan haar onderworpen. Maar ze aanschouwden, observeerden en beschouwden wellicht. Ze vertelden, verhaalden en creeuml;erden mythen waarin de open symbolen een sleutelrol speelden. En dat smeedde een band, een band met de natuur en met elkaar. Je kunt je makkelijk voorstellen hoe zij daar zaten rond hun kampvuren (waar wél resten van zijn gevonden.)
Ze voelden zich duidelijk onderdeel van de wereld die hen omringde. Tegelijkertijd maakte hen dat ontvankelijk voor het grootse van de natuur. Ze werden als de druppel die opgaat in de wijde zee. Groot in hun klein-zijn. Van offers of andere manieren om de natuurkrachten te beïnvloeden ontbreekt echter ieder spoor. Goden gunstig stemmen was er nog niet bij. Bovendien stonden hun helden en heldinnen nog midden in de natuur. Dat er vrijwel uitsluitend diersymbolen werden gebruikt, mag dit benadrukken. Niets wijst erop dat deze protagonisten buiten en/ of boven de natuur werden geplaatst. Waren het een soort natuurgeesten? Geesten der natuurverschijnselen?
Het aanbidden van en beïnvloeden via bovennatuurlijke geesten
Hoe anders was dit alles niet in het Oude Europa! Uit hun godinnenaanbidding kunnen we wel opmaken dat de natuur in de beleving van de Oude Europeanen van hogerop en dus van buitenaf werd bestuurd. Een verschuiving in het machtsveld van bínnen naar bóven en buíten de natuur. Tegelijkertijd veranderde dat waarschijnlijk ook de grondhouding van de Europeaan. Van een meer passieve toeschouwer van de natuur veranderde hij in een aanbidder die middels zijn gebeden actief invloed dacht te kunnen uitoefenen op de wereld om hem heen. En dat verbond hem, zoals gezien, in een driehoeksverhouding met het hogere en met de natuur.
Wat is een ziel?
Wat verbinden we met wat? Of wie of wat is met wie of wat verbonden? En hoe of op welke wijze? Dat zijn de vragen die we ons stelden. Bij deze vragen komt al heel snel het zielenvraagstuk om de hoek kijken. Want zijn het geen zielen die we met elkaar verbinden? Of zielen die met elkaar verbonden zijn?
Maar dan is natuurlijk de vraag wat we daar onder moeten verstaan. Verhelderend kan een blik zijn terug in de tijd. Ver terug naar de IJstijd. Want wat kunnen we daaromtrent opmaken uit de grotkunst? Hoe keken onze kunstenaars naar de ziel? Of hoe ervaarden of beleefden zij die?
Beweging
Natuurlijk blijft het tienduizend of tienduizenden jaren na dato gissen naar wat zij geloofden, dachten of beleefden. Toch kunnen we ons wel een beeld vormen. Bijna letterlijk. In het licht van fakkels en kampvuren komen er dieren op de rotswanden tot leven. Vlammen dansen en bizons, herten en paarden bewegen ogenschijnlijk mee op het reliëf van grilliggevormde muren. De dieren drukken in hun tekeningen een en al dynamiek uit. In de grotten zijn overal resten gevonden van kampvuren uit de IJstijd. Beweging speelde klaarblijkelijk een belangrijke rol in het werk van de Franse kunstenaars uit deze lang vervlogen tijden.
Leven en bewegen
Maar waarom eigenlijk? Wat beoogden zij? In dit licht spreekt de bizon-vrouw van Chauvet boekdelen. De bizon-vrouw met achter haar een leeuw, en tegenover haar een leeuw. Nee, niet één leeuw, maar meerdere leeuwen. Jagende leeuwen. De dood. De dood waarover de vulva van de bizon-vrouw op symbolische wijze triomfeert. Het leven. Het lijkt er dan ook sterk op dat leven en bewegen in de grotkunstcultuur aan elkaar gekoppeld werden.
De bizonvrouw van Chauvet
Universele verschijnselen, zielen en symbolen
Maar koppelden zij het leven in hoofdzaak aan levende individuen? En dan met name aan losse dieren? Opvallend is dat individuele trekken niet of nauwelijks in de rotskunst aan bod komen. De dieren zijn op conventionele, stilistische en symbolische wijze getekend. Symbolen, en dat is hier van kapitaal belang, staan per definitie niet voor individuele zaken, maar voor abstracte, collectieve of zelfs universele verschijnselen. Waar de kunstenaars vooral oog voor leken te hebben was níet zozeer voor het leven van losse individuen op zichzelf met al de daarbij behorende aléas de la vie, maar wél voor het leven als geheel. Of liever in haar geheel, met al haar krachten en haar machten. Daarin stonden op de rotstekeningen het mannelijk en het vrouwelijk centraal.
Samenvattend
Samenvattend:
*Beweging werd ervaren of beschouwd als een primordiaal kenmerk van leven
*Leven werd (vooral) gezien als een geheel aan natuurverschijnselen
*De machten en krachten der natuur lagen bínnen de natuur zelf
*Het mannelijk en vrouwelijk stonden in dit krachtenveld centraal
Mannelijk en vrouwelijk: de ganse natuur komt tot leven
Uit de dikke mist van een ver verleden doemt hier het beeld op van twee natuurkrachten, het mannelijk en het vrouwelijk, die de ganse natuur in beweging brengen en tot leven wekken. Vergelijk het met elektrische stroom. En denk daarbij aan een stad die baadt in de duisternis. De stroom is uitgevallen. Maar dan is deze plotseling weer hersteld. Als bij toverslag komen treinen op gang en gaan in alle gebouwen de lichten aan. Energie stroomt en de stad komt weer tot leven. Alleen wat zegt dit alles over de ziel? Simpel gezegd dat voor de cro-magnonmens de ziel eerder een collectieve of universele aangelegenheid was dan een individuele.
Bovennatuurlijke machten
In het Oude Europa komen de kaarten heel anders te liggen. De intrede van godinnen luidt het tijdperk in van geloof in bovennatuurlijke zielen. Zielen in die zin dat het wezens zijn met gemoedsstemmingen, gevoelens en gedachten. Zielen met een menselijk gezicht, zij het dat zij met hun hybride voorkomen in de beeldkunst benadrukken dat zij bóven de mensen staan en bóven de natuur. Al prent hun hybride voorkomen ons ook meteen in dat zij sterk met de natuur verbonden zijn en dat zij onmogelijk los van haar gezien kunnen worden.
Individuele zielen
Tegelijkertijd komt de individuele ziel meer in beeld. De ziel die offert, aanbidt, vraagt. De ziel die actief invloed probeert uit te oefenen op de wereld om hem heen. En dat zelfs wanneer al die offers en gebeden (?) uitsluitend of hoofdzakelijk een groepsgebeuren waren.
Universele zielen ín de natuur
We zagen dat in het oude Vézère-dal beweging een belangrijk kenmerk was van de (individuele) ziel. Maar meer nog dat het veroorzaken van beweging (en leven) eigen is aan natuurkrachten of universele zielen. Universele zielen die huizen in de natuur. Die vanuit en binnenin die natuur werken. In horizontale richting. (Of die misschien zelfs wel van beneden, uit de aarde opborrelen om doorheen de ganse natuur te stromen.)
Bewegers
En in het Oude Europa? Speelt beweging daar soms géén rol meer? Godinnenbeelden uit die tijd, compleet met een vogelmasker en gaten lijken op het tegendeel te wijzen. Waarom? Omdat de gaten er duidelijk toe dienden om zo'n godinnenbeeld op te kunnen hangen. Natuurlijk kunnen we dat opmaken uit een stukje natuurkunde. Maar dat is niet het enige: Op sommige plaatsen in Griekenland en omstreken is wellicht sprake van een continuüm. Tot op de dag van vandaag worden daar bij bepaalde festiviteiten vogelmaskers aan het spel der luchtstromen overgegeven. Maskers, wiegend, dansend, bewegend in de wind. Maar waar draait het hier om? Om de beweging van het masker en in symbolische zin van de godin zelf? Of om de associaties tussen wind, beweging en godin? Om de godin als beweger? Als veroorzaker? Als bron?
In grote lijnen
De mens neemt waar, associeert en legt verbanden. Deze associaties en verbanden leven in zijn (collectieve en/ of individuele) belevings- en gedachtewereld. (Of er hier sprake is van louter mentale constructen of van de weerspiegelingen van een universele werkelijkheid, laten we hier in het midden.)
Alles wat met elkaar geassocieerd is of kan worden vormt een meerdimensionale configuratie, een stelsel, een web. In dit web kunnen bij voortduring nieuwe verbanden worden gelegd. De knooppunten, die vanuit de semantiek of betekenisleer nader gedefinieerd dienen te worden, verbinden zich hierbij alsmaar weer met andere knooppunten. Zo'n knooppunt krijgt hierdoor steeds meer kanten en aspecten, waarbij haar betekenis wordt verrijkt. Deze verrijking zorgt ervoor dat het knooppunt aan associatieve kracht wint, haar semantische veld wordt versterkt en vergroot, en daardoor gemakkelijker met nog weer andere knooppunten in verbinding kan worden gesteld.
Spinsels ontstaan en uit de spinsels verhalen, mythen. Het web der associaties en verbanden heeft een creatieve, 'scheppende' kracht.
In dit stelsel hebben we open symbolen. Deze meerdimensionale en dynamische symbolen hebben een semantische lading. Daarmee trekken ze kanten en aspecten aan van andere symbolen waarmee zij zich verbinden. (Denk, bijvoorbeeld, maar eens aan de verbindingen tussen maan en vrouw.) Steeds nieuwe symbolenconstructies en configuraties ontstaan. Er is sprake van semantische chemie. Open symbolen staan per definitie niet op zichzelf. Open symbolen zijn nooit af. Nooit compleet. Ze blijven reactief.
Dit open karakter maakt deze symbolen bijzonder geschikt om complexe, vaak meer abstracte zaken mee aan te duiden. Ze verwijzen dan ook nooit naar individuen of exemplaren, maar naar het collectieve of universele. Zo hebben we géén symbolen voor Jan of Piet terwijl we die zeker wél hebben voor het mannelijk, het vrouwelijk, de liefde en de vrede.
Het is aannemelijk dat bij natuurvolkeren diersymbolen staan voor de machten, krachten en verschijnselen der natuur. Tegelijkertijd zijn zij de protagonisten van een mythologisch spel. Hierdoor verwijzen deze symbolen al snel naar natuurgeesten. Geesten waar deze volkeren tegenop kijken, ook al huizen die ín en werken die vanuít de natuur zelf. Het goddelijke, als we dat zo even mogen noemen, ligt niet buíten, maar bínnen de natuur.
De symbooldieren die verschillende natuurverschijnselen c.q. natuurgeesten vertegenwoordigen, zijn, zoals we hebben gezien, de helden en heldinnen in een heel theater. Mogelijk heeft dit personificaties in de hand gewerkt: De symbooldieren kregen een steeds menselijker gezicht. Bovendien zou het zomaar zo kunnen zijn dat in het open-symbolen-spel bepaalde menselijke aspecten steeds verder met de natuurverschijnselen c.q. natuurgeesten werden geassocieerd, zó zelfs dat uit die chemie godinnen werden geboren. (Of in ons bewustzijn tot leven kwamen. Werden ontdekt. Gewekt.)
Godinnen met een hybride voorkomen, half mens/ half dier. Want het menselijke was hier immers met de (ronduit overweldigende) natuurverschijnselen versmolten. Toch zal een toenemende personificatie hebben geleid tot het 'externaliseren' van de natuurgeesten. Van ín de natuur kwamen zij bóven en buíten de natuur te staan. Ze werden 'bevorderd tot meesteressen van de natuur. Tot heerseressen over haar krachten, machten en verschijnselen. Tot veroorzakers. Tot bewegers.
Niets staat de intrede van godinnen meer in de weg: De natuurgeesten hebben een menselijke kant. Zij denken en voelen als wij. We kunnen met ze communiceren. Tegelijkertijd zijn ze als meesteressen der natuur oppermachtig. Ze kunnen ons helpen. Ze kunnen ons redden. Ze kunnen ons bijstaan. De offerende mens verschijnt op het toneel. En de godinnen zijn op hun troon geplaatst. Eerst alleen figuurlijk wellicht, maar later ook letterlijk.
Associatief voelen en denken werkt verbindend. We beleven het web der verbindingen, en in dit web het grote geheel. Open symbolen spelen daarbij een sleutelrol. De verbinding met het grote geheel maakt dat wij dit ook als bezield zullen beleven. De ziel is dan niet alleen individueel, maar eerst en vooral ook collectief en/ of universeel.
Speciale aandacht verdienen onze associaties en symbolen. Hoe maken we die? Waarom maken we die? Zijn het louter en alleen hersenspinsels? Of bestaan die verbanden ook buiten ons? Het zijn allemaal vragen die verschillende vakgebieden aangaan, zoals de taalkunde (en in het bijzonder de semantiek), de neurologie, de archeologie en de psychologie, de theologie en de filosofie.
Zijlijnen
Hebben associaties een lange adem? Komen ze van ver? Uit verre tijden? En is er sprake van continuïteit? Of duiken ze steeds opnieuw op? Omdat ze in ons systeem zitten? Of omdat ze verankerd liggen in een universele werkelijkheid? Zodat we ze ontdekken? En herontdekken? Alsmaar en telkens weer?
In de letterkunde is het goed gebruik om binnen de werkelijkheid van je boek te blijven. En als je dan al literaire werken met elkaar in verband wilt brengen, moet je keihard kunnen aantonen dat er directe lijnen lopen. De schrijvers moeten elkaars werken hebben gelezen, of ze moeten tot dezelfde stroming of school hebben behoord. Ze moeten op dezelfde lijn hebben gezeten of zich juist tegen elkaar hebben afgezet. Iedere disparaatheid, iedere vorm van 'hétéroclisme' of alles wat ook maar van verre riekt naar een samenraapsel is er uit den boze. Logisch.
Maar híer ligt dit anders. Want híer hebben we het over associaties. Associaties die los staan van tijden en plaatsen, laat staan van literaire scholen, stromingen of andere vormen van culturele continuïteit (of doelbewuste discontinuïteit). Zij lijken diep in de mens te zitten en op te duiken waar en wanneer ze maar willen.
Vandaar dat wij hier niet aarzelen om sterke verbanden te zien tussen kunstwerken uit hele andere tijden en culturen. Verbanden die niet spreken uit directe literaire en/ of culturele lijnen, maar wél uit de expressie van onze dieperliggende manier van voelen, denken en beleven.
À la Recherche du Temps perdu
In zijn lijvige en monumentale werk À la Recherche du Temps perdu raakt de Franse schrijver Marcel Proust (1871-1922) misschien wel de kern van onze manier van percipiëren en concipiëren: We zijn associatief denkende en voelende wezens.
Ter inleiding van de scene waarmee hij wereldfaam verwierf, biecht Proust op dat hij een oud geloof van de Kelten nog niet eens zo gek vindt. Ze geloofden namelijk dat de zielen der doden gevangen kwamen te zitten in een levend wezen; een plant, een boom of een dier, of zelfs in een niet levend wezen zoals een steen. En daar zaten zij dan, wachtend op de toevallige voorbijganger die hun aanwezigheid zou voelen. Die hen zou opmerken. En die hen daardoor weer tot leven zou wekken.
De vergelijking, de associatie, met wat hemzelf overkwam is treffend. Op een koude winterdag kwam hij als jongeman verkleumd thuis waarop zijn moeder hem meteen een kop warme thee aanbood. Geen kaal kopje thee, maar aangekleed met een mollige Madeleine, een typisch Frans cakeje in de vorm van een schelp. De jonge Marcel verkeert in een sombere gemoedstoestemming. Het is een doodsaaie dag en de dag van morgen belooft niet veel beter te worden. Een spreekwoordelijke 'elfde van hetzelfde'. Zonder er verder bij na te denken, brengt hij een lepeltje thee naar zijn lippen. Op het lepeltje reist een half-opgelost stukje van zijn cake mee. En dan gebeurt het:
Wanneer het 'tovermengsel' langs zijn gehemelte strijkt, krijgt Proust een soort orgastische ervaring. Hij beeft van opwinding om vervolgens weer aan de troosteloosheid der dagen te worden overgeleverd. De smaak wekt een hele wereld in hem. De wereld van zijn vroege jeugd. Vanuit de diepte reizen allereerst die zondagmorgens in hem omhoog waarop hij zijn tante Leonie altijd een knuffel kwam geven alvorens naar de mis te gaan. De ochtenden waarop zijn tante hem steevast een stukje van haar Madeleine gaf. Gedompeld in haar thee. En dan die smaak! De smaak die voor hem onlosmakelijk verbonden is met de zondagen uit zijn kinderjaren te Combray.
Marcel Proust
Vervolgens ontvouwen zich uit zijn lepeltje thee bloemen; bloemen uit de tuin van het huis van toen, bloemen uit het park van meneer Swann, waterlelies, wiegend op het water van de Vivonne, mensen; mensen uit het dorp, huizen, tuinen, de kerk, Combray, Combray met zijn wijde omtrek. En zo roept het een het ander op. En het ander weer het een.
Als geen ander weet Marcel Proust een heel web van associaties en verbanden te spinnen in zinnen die je niet leest, maar drinkt!
Trailer van de verfilming van A la Recherche du Temps perdu
Nils Holgersson
Nils Holgersson
Nils Holgersson tekenfilm
Vogels hebben voor ons mensen zeker iets magisch. Ze kunnen iets wat wij niacute;et kunnen, vliegen. Zeacute;lf vliegen. Vrij als een vogel kiezen zij zomaar het luchtruim. Wanneer ze maar willen. Met hun vleugels stijgen zij dan op naar hoger sferen. Naar de hemel. Een rijk waar wij vanaf de grond slechts van kunnen dromen. (Zonder onze moderne hulpmiddelen althans.)
Geen wonder dat er altijd en overal maar weer magische vogels opduiken in onze mythen, sprookjes en vertellingen. Neem nu Duco's gevleugelde dromen, een boek dat je op de vleugels van Anton Piecks tekeningen meevoert naar een droomwereld die diep in ons ligt verankerd. Een wereld die iets vreemds heeft. Iets geheimzinnigs. Iets mystieks. Maar die we tegelijkertijd van binnen en van buiten kennen. Herkennen.
Duco's gevleugelde dromen
Duco is een slaperig, dromerig jongetje. Alweer geen wonder. Want iedere nacht zitten er wondervogels aan zijn venster. Windkuikens die hem komen halen. En die hem op hun vleugels meenemen naar een ver land. Naar daar waar koning Jacohé regeert met zijn tovermacht.
De magie van vogels is groot. Godinnelijk. In de steentijd letterlijk zelfs. Vogels werden er geassocieerd met wat groots is en wijds. Oneindig. Met de hemel en het water. Net als het vrouwelijk. Watervogels stegen daarbij boven alles uit. Vrouwelijker waren ze dan andere vogels. Zwanen, ooievaars, en reigers, kraanvogels, wilde eenden en ganzen. Met hun lange halzen maakten zij tegelijkertijd het diep feminiene met het mannelijk compleet. Op symbolische wijze. Een soort Yin en Yang. Dat de halzen met fallussen in verband werden gebracht is niet zomaar een losse gedachtenflodder. Schieten met wilde interpretaties. Maria Gimbutas onderbouwt dit idee stevig vanuit verschillend bronnenmateriaal en vergelijkend onderzoek (hoewel ze op weinig overtuigende wijze de hypothese openlaat dat het slechts zou gaan om een versmelting tussen de vogel- en slangengodin). Hoe dan ook moeten de mensen uit de steentijd betoverd zijn geweest door deze vogels.
Kraanvogel
En nu? Duizenden jaren later? In onze moderne tijd? Wat bewoog de Zweedse Selma Lagerlöf (1858-1940) toen zij haar beroemde Nils Holgersson schreef? Wat bracht haar in hoger sferen? In de grenzeloze ruimte waarin een vlucht ganzen hoog over het wijde water vliegt? Over bossen, bergen en dalen? Daar, ver beneden hen, ergens verloren in de diepte. Of over huizen en kerktorens die daar liggen als nietige stipjes? En waarom reist er ook hier weer een jongen mee op vleugels? Bovenop een gans? Omdat het maar een 'lullig kinderboek' is? Of is het uit diezelfde betovering? Uit diezelfde fascinatie? Uit diezelfde vervoering, precies diacute;e waarin de mensen in de steentijd óók raakten bij het zien van zo'n vlucht ganzen, dat zij haar schitterende boek schreef?
Ook in Nils Holgersson worden we meegenomen in een wereld waarin wijdheid, water, vogels en vrouwelijkheid regeren. In het begin van het boek heeft het jochie bitter weinig gevoel en mededogen voor de dieren op de boerderij van zijn ouders. Hij treitert, sart en pest erop los. Tot het een keer hopeloos misgaat en hij voor straf wordt betoverd in een kabouterjongen. Terwijl hij Maarten Ganzerik aan het touw om zijn hals houdt, laat de tamme gans zich verlokken om met de wilde ganzen mee te gaan op hun lange tocht naar Lapland. Nils heeft geen keuze meer. Of hij nu wil of niet, er rest hem niets anders meer dan mee te reizen met de ganzen. Wat als een straf bedoeld was, draait zo gelukkig uit op een wijze les. Hij komt namelijk op zijn lange trektocht onder de vleugels en bezielende leiding van Akka van Kebnekaise. Akka is de onbetwiste ganzen-leidster. En met rede. Want weerspiegelt haar wezen niet de wijdheid van het water? De hoogte van de hemel? De vrijheid van een vogel? En de wijsheid van het vrouwelijk? Akka lijkt daarmee welhaast goddelijke, godinnelijke dimensies aan te nemen. Een vogelgodin? Weggevlogen uit een duizendenjarenoude mythe? Het heeft er veel van weg.
De lange reis met de ganzen heeft de jongen zeker geen kwaad gedaan. Als geen ander voelt hij zich verbonden met de ganzen en zijn Zweden.
Manon des sources
Manon des Sources
Van het koude noorden, al is het daar 's zomers vaak verrassend warm, keren we terug naar Frankrijk. Naar het zonovergoten Zuid-Frankrijk om precies te zijn. We zijn ergens in de bergen rondom Aubagne. Manon des sources is van de hand van de Franse schrijver Marcel Pagnol (1895-1974). Het is het vervolg op zijn boek Jean de Florette. Beide werken zijn op meesterlijke wijze verfilmd. In de gelijknamige films floreren Yves Montand en Daniel Auteuil in de rollen van de oude Papet en diens simpele neefje Ugolin.
Deze oudoom en zijn neefje zijn de laatste telgen uit de machtige en geldbeluste familie Soubeyran die op uitsterven staat. Haar rijkdom heeft de familie zowat zelf te gronde gericht: Het geld trouwt onder elkaar; neven met nichten en nichten met neven. Gevolg: inteelt en 'fadas' (gekken) die geen bloeiend nageslacht voortbrengen. Papet is op leeftijd en zijn dagen weldra geteld. Alle hoop is nu gevestigd op de jonge Ugolin. Een hopeloos gevalletje waar onze oude heer soms knap moedeloos van wordt.
Toch ontbreekt het de simpele Ugolin niet aan een zekere boerenslimheid. Hij weet een lucratief handeltje op te zetten. Bij zijn huisje in de bergen wil hij namelijk anjers gaan kweken. Bloemen waarvoor flink betaald wordt. Alleen hebben deze planten water nodig. Véél water. Héél veel water, en dat in het droge Zuid-Frankrijk! Waar moet hij het vandaan halen?! Papet die Ugolins plannetje eerst hoofdschuddend aanhoorde, hij voelde al nattigheid, raakt plotseling enthousiast. Een herinnering uit zijn kinderjaren was bij hem komen opborrelen. Had hij op het land van Ugolins stokoude buurman vroeger geen bronnetje gezien?!
Het oude opaatje zonder nazaten wil van geen verkopen weten. Hij is niet te vermurwen. Bij een ruzie kukelt hij echter uit een olijfboom. De val wordt hem fataal. De kaarten liggen nu gunstig voor Ugolin. En Papet wrijft zich al in zijn handen. Maar dan komt er onverwachts een ver familielid uit de hoge hoed. Een vreemde vogel; een gebochelde intellectueel uit de stad. Tot hun verbijstering wil deze 'getikteling' Vlaamse reuzen gaan fokken op het terrein waar 'hun' kostbare bronnetje verborgen ligt.
De twee boeven pakken het op een doortrapte wijze aan. Als twee dieven in de nacht gooien ze het bronnetje met beton dicht en laten ze de arme, gebochelde man in de brandende hitte tevergeefs zoeken naar water. Het moet er toch zijn! Want het staat duidelijk op de kaart. Moedeloos geworden, blaast le bossu een stuk rots op om een diepe put te slaan. Daarbij verongelukt hij. De een zijn dood is de ander zijn brood; Ugolin grijpt zijn kans en maakt zich meester van het land. 'Wonder boven wonder' is het waterstroompje in een mum van tijd weer tot leven gekomen en bloeien de anjers weelderig.
Ugolin is in de macht van het geld. Maar als hij jaren later door de bergen struint, raakt hij in de ban van een andere macht. Een nog veel grotere macht. De macht van een herderin, Manon. Alles wil hij aan haar geven. Alles wil hij aan haar 'offeren'; zijn geld, zijn huis, zijn hazen, zijn patrijzen, zijn anjers, zichzelf. Als zij hem maar gunstig gestemd is en hem haar ja-woord wil geven. Hij werpt zich letterlijk op zijn knieën voor haar.
Hij is niet de enige. Ook al zijn ze misschien niet zo stapelverliefd als hij, ook anderen voelen haar intense macht. Want alleen zíj kan hen redden. De waterput in het dorp is drooggevallen. Het hele dorp en alle boeren in de omtrek zitten zonder water. Er moet een processie worden gehouden waarbij een Mariabeeld wordt rondgedragen. De bevolking smeekt de Heilige Madonna om water. Maar, zo voelen zij, gaat dat enkel en alleen werken wanneer Manon in de processie meeloopt. De mensen bidden haar om met hen op weg te gaan.
Het vrouwelijk heerst over het water. Vogelgodinnen, Maria, Manon; ze zijn heer en meester over deze bron van leven. Of liever, dame en meesteres. Manon heeft op een van haar vele tochten met haar kudde geiten door de bergen niet zomaar een bronnetje, maar dé bron van ál het water in de omgeving gevonden. Verborgen in een grot. De bron is in haar handen.
De bevolking heeft haar verre van gunstig gestemd, en Papet en Ugolin al helemaal niet. Ze is namelijk de dochter van de gebochelde die zij wredelijk hebben laten stikken. De twee Soubeyrans als directe daders en vele anderen als medeplichtigen. Ze wisten ervan, maar hebben er niets tegen gedaan. Het onrecht is ten hemel schreiend. De herderin is in diepe toorn ontstoken. Deze vuige misdaad roept om wraak. Als een woedende godin gebruikt zij haar macht over het water. Zonder genade gooit ze de levensbron van het hele dorp en de weide omtrek dicht. Al laat zij zich snel weer van haar barmhartige kant zien en laat zij het water weer stromen als een godin.
Interessante literatuur
*Gods and goddesses of Old Europe, Gimbutas, Marija.
Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid
Landbouw, schrift en sterrenkunde
Zoals we hebben gezien, staat in de grotkunst uit de Oude Steentijd de levende natuur centraal. In de kunstschatten van het Oude Europa is dat eigenlijk niet anders, zij het dat hier de natuurgodinnen op de voorgrond treden. Maar van de níet levende natuur ontbreekt (vrijwel) ieder spoor.
Met de intrede van het schrift duiken 'plotseling' de hemellichamen zichtbaar op in onze belangstellingssfeer. Op de kleitabletten en papyrusrollen uit het tweestromenland tussen de Eufraat en de Tigris van zo'n 6000 tot 2500 jaar geleden (Mesopotamië) komen ze welhaast in het middelpunt van de aandacht te staan.
Papyrusrol uit het Oude Mesopotamië
Sterrenkunde, weer, tijden, navigatie en seizoenen
Een hele omwenteling. Letterlijk bijna. Want waar het om draait zijn al die wentelingen en bewegingen om en om, en rondom, en al die herkenningspunten en configuraties in de hemel en aan de horizon. Laten we hier nog even kort schilderen hoe al dat getover in de lucht ontstaat, zodat we ons helder voor de geest kunnen halen wat de mensen van toen allemaal aanschouwden en beschouwden. Om ons een beeld te kunnen vormen van wat hen fascineerde.
Kort op een rij:
*Dag en nacht
De aarde draait om haar eigen as. Daardoor draait iedere plek op onze aardbol afwisselend naar de zon toe en van de zon af. Zonopkomst, dag, zonsondergang, nacht enz.
De rotatie van de aarde om haar eigen as
*Rondedans van nachtelijke hemels
Onze planeet zweeft als een bol door het heelal. Van alle kanten wordt zij omringd door sterren hemels. Je kunt ze vanaf één bepaalde plek op aarde niet allemaal tegelijk waarnemen. Of simpel gezegd: Je kunt van boven niet zien welke sterren hemels je beneden hebt, en van rechts niet welke links.
Sterren hemels en de rotatie van de aarde om haar eigen as
Toch hebben we niet de hele nacht lang precies hetzelfde uitzicht op de sterren. De aarde draait immers rond haar eigen as waardoor de sterren langzaam lijken voorbij te trekken, van oost naar west, net als de zon. (Alsof ze rondom de poolster cirkelen, die in het denkbeeldige verlengde staat van de aardas.) Vergelijk het met een toverlamp in wiens wentelingen er plaatjes komen en gaan op de muur. In een rondedans.
*Seizoenen
De aarde cirkelt in een elliptische baan rond de zon. Daar doet onze planeet een jaar over. Anders dan de tanden van een tandwiel draait de aardas niet mee. Laten we eerst eens ter vergelijk een tandwiel volgen. Bij de bovenste tand steekt de punt uit naar boven. Maar als het wiel draait, en deze tand helemaal onderaan is gekomen, dan steekt zijn punt uit naar beneden. De punt is dus altijd naar buiten gericht.
Dat geldt níet voor de uiteinden van de aardas t.o.v. de zon. Schematisch voorgesteld:
Als de aarde 'boven' de zon staat, steekt de Noordpool uit naar boven. En naar buiten, van de zon af.
Maar als de aarde 'onder' de zon staat, en dat is hier van groot belang, steekt deze óók uit naar boven (en níet naar beneden). En dus naar binnen, naar de zon toe.
Het switchen tussen de standen naar-de-zon-toe en van-de-zon-af, en andersom noemen we de zonnewenden of equinoxen.
Gevolg: een deel van het jaar staat het noordelijkhalfrond van de zon af. Winter. En een deel van het jaar staat dit deel van de wereld naar de zon toe. Zomer. Tussen deze twee standen in heb je natuurlijk de overgangsfasen met herfst en lente. Kortom, we hebben hier te maken met een heel sterrenkundig verhaal dat zich hier op aarde uiteindelijk vertaalt in de afwisseling van verschillende seizoenen.
Zomer en winter op het noordelijk halfrond
Van de reis der aarde om de zon naar de vier seizoenen
*Getijden
Niet alleen draait de aarde om de zon, maar de maan ook om de aarde. Terwijl ze zo om haar heen cirkelt, oefent ook zíj een aantrekkingskracht uit: Ze trekt terug. Behalve dat dit in een samenspel met de zon ertoe bijdraagt dat de aarde om haar eigen as draait, veroorzaakt deze aantrekking tevens de getijdenwerking. 'Hier beneden' krijgen we te maken met hoog en laag water, met eb en vloed.
Maan en getijdenwerking
*'Wandelende sterren' of planeten
Om de zon draaien acht planeten (Venus, Mars, Aarde, Jupiter, Mercurius, Neptunus, Saturnus en Uranus). Deze planeten staan relatief dicht bij de aarde. Vroeger werden een aantal daarvan 'wandelende sterren' genoemd, simpelweg omdat je in de tijdspanne van een avond en/of nacht hun verandering van plaats t.o.v. andere hemellichamen goed kon waarnemen.
Planeten/ wandelende sterren
*Vaste sterren en Sterrenbeelden
Vaste sterren daarentegen staan strak aan de nachtelijke hemel. Ze staan heel ver weg. Daardoor kunnen we hun beweging t.o.v. andere hemellichamen met het blote oog moeilijk observeren en heb je daarvoor aan een nacht láng niet genoeg. Want zo'n hele nacht lang twinkelen ze daar netjes op hun plaats in hun configuratie. Schijnbaar althans. (Wel kunnen we natuurlijk hun eveneens schijnbare verplaatsing van oost naar west waarnemen.)
Welke vaste sterren we vanaf aarde kunnen waarnemen en waar we ze precies aan het firmament kunnen zien staan is plaats en tijd gebonden. Zo zullen we op het noordelijk halfrond andere sterren zien dan op het zuidelijk halfrond
en in de winter andere dan in de zomer. De aarde maakt immers een jaarlijkse reis rond de zon en door de ruimte.
Gezien vanuit Stockholm zal dezelfde ster bovendien niet precies op dezelfde plek aan het firmament prijken als gezien vanuit Sevilla.
Doordat vaste sterren ver van onze aarde vandaan staan lijken ze niet t.o.v. elkaar te bewegen. Zelfs niet over een periode van duizenden jaren. In die massa vaste sterren kunnen we met een beetje fantasie figuren herkennen, sterrenbeelden.
Sterrenbeelden
*Gravitatiekracht
Dankzij de gravitatiekracht worden bepaalde groepen sterren bijeengehouden in een sterrenstelsel.
Zwaartekracht: Hoe groter de massa, hoe groter de aantrekkingskracht. Daardoor draait de aarde om de zon, de maan om de aarde en ondervinden wij dagelijks de werking van de zwaartekracht.
*Zon en aarde, gravitatie, bolvormen en klimaten
Onder de werking van de gravitatiekracht concentreert de aarde zich rond haar eigen middelpunt, wat resulteert in een bolvorm. Onze planeet is dus rond en staat schuin t.o.v. de zon. Gevolg: Een bepaald deel van de aarde (de evenaar) komt recht voor de zon te staan. Daar vallen de zonnestralen loodrecht in en hebben ze veruit de meeste kracht. Op de afbuigende bolvlakken ten noorden en ten zuiden van de evenaar vallen de zonnestralen steeds schuiner in naarmate de polen dichter worden genaderd.
Vergelijk het met een bal onder een lamp. Het bovenste gedeelte zal beter verlicht en sterker verwarmd worden dan de rest. Logischerwijs is het op de evenaar warmer dan op de polen. Verschillende klimaten zijn een feit, al zijn er nog andere oorzaken aan te wijzen.
Klimaten
Mesopotamië
De Mesopotamiërs moeten zwaar onder de indruk zijn geweest van al die hemellichamen. Vergeet niet dat zij leefden in wat nu het huidige Irak is, het huidige Syrië of in delen van het huidige Turkije of Iran. Gebieden met kraakheldere woestijnnachten, met sprookjesachtige sterren hemels, een overweldigende zon en een betoverende maan. Het zijn indrukken die ons inspireren, die ons ontvankelijk maken voor het grootse, het weidse, voor wat ons overstijgt. Die ons vatbaar maken voor religie en die een goede voedingsbodem vormen voor kunst en wetenschap.
Sterrenkunde, landbouw en navigatie
Maar dat niet alleen. De hemellichamen met al hun standen, beelden en bewegingen bleken ook van praktisch nut. In de lucht konden we immers de tijd lezen, hoe laat het was en in welk jaargetijde we leefden. We konden de cycli waarnemen en de maanden en jaren volgen. We konden kalenders maken en het weer voorspellen. We konden uitrekenen wanneer het eb was en wanneer vloed, wanneer rivieren zouden overstromen en het water de aarde weer vruchtbaar maken zou. We konden plannen wanneer we gingen zaaien, maaien en oogsten. De hemellichamen bleken van levensbelang. De landbouw had zijn intrede gedaan.
Bovendien stond in de sterren geschreven waar we waren, waar we vandaan kwamen en waar we naartoe gingen. De Mesopotamiërs konden varen op de sterren. In de woestijn of letterlijk zelfs op zee. De navigatie was uitgevonden.
Astrologie, astronomie en wetenschap
De hemellichamen bleken een bron van kennis te zijn. Een wetenschap ontstond. En tegelijkertijd waarschijnlijk zelfs dé wetenschap. Want de Mesopotamiërs gingen doelgericht de zon, de maan en de sterren bestuderen.
In aanvang waren de astronomie en de astrologie nauw met elkaar verweven. Ze vormden eigenlijk één geheel, één wetenschap. Zó zelfs dat pas bij de Oude Grieken deze uiteen ging vallen in verschillende wetenschappen of disciplines.
Astronomie, kalenders, weersvoorspellingen, tijden en jaargetijden
De astronomie hield zich vooral bezig met de kalender, de tijden, de jaargetijden en de weersvoorspellingen.
Astrologie, kosmografie en voorspellingen
Het onderzoeksterrein van de astrologie bestond in de eerste plaats uit de kosmografie die de kosmos of het heelal bestudeerde, beschreef en in kaart bracht.
Vervolgens gebruikte de astrologie deze kennis om van allerlei voorspellingen te doen. Direct sterrenkundige, zoals voorspellingen van verschillende sterrenkundige verschijnselen, zoals zonsverduisteringen en ellipsen. Maar ook verstrekkender, zoals van allerlei toekomstvoorspellingen.
Bovendien wendde de astrologie haar kosmografische kennis aan om de vele, verschillende karakters bij mens en dier te verklaren en te beschrijven.
Mathematica, instrumenten, observaties en rekenkunst
De mathematica tenslotte was de discipline die instrumenten gebruikte om de hemel nauwkeuriger te kunnen observeren, en de rekenkunst om alles exacter te bepalen en te beschrijven.
Tegenwoordig is de astronomie de wetenschap die de kosmos vangt in de netten van de wiskunde en die haar bestudeert met een indrukwekkend instrumentarium. Zij geniet in de academische wereld een hoog aanzien.
De slechte reputatie van de astrologie
Dat geldt zeker níet voor de astrologie die veelal wordt neergezet als een pseudowetenschap, of erger nog als de verzamelbak van alles wat kwalijk riekt naar zweverigheid, occultisme of zwarte magie. Astrologen zijn in de ogen van de meeste academici kwakzalvers, charlatans of andere griezels die mensen gevaarlijk bedriegen, en met tarotkaarten en glazen bollen in de maling nemen. Of het scheelt niet veel tenminste.
Maar ook onder niet academici spreken zij tot de verbeelding. Een hele stoet kwaadaardige sprookjesfiguren is uit dergelijke fantasieën geboren. Onfrisse druïden, boze tovenaars, drieogige heksen en toverkollen die verkeren, -pas op, het is daar niet pluis!-, in een wereld vol mist en moeras, vol rook en damp, vol toverketels en vol toverbollen, vol vleermuizen, padden, uilen en ander satansgebroed.
En dan hebben we het nog niet eens over de diepe afschuw die in de Thora en daarmee later in de Bijbel over de astrologie wordt uitgesproken. In deze geschriften worden met name de Babyloniërs (uit het zuidelijk deel van Mesopotamië) in een kwaad daglicht gesteld vanwege hun afgoderij. Want zij aanbidden de sterren i.p.v. de énige, waarachtige en jaloerse God.
Waarom blijft de astrologie ons koppig aanspreken?
Nu is het hier niet onze bedoeling om de astrologie te verheffen tot de wetenschap der wetenschappen of om astrologen per definitie volledig vrij te pleiten van 'douteuse' of duistere praktijken, maar wel om te kijken waarom deze kunst, of hoe je het ook noemen wilt, door de eeuwen heen en tot op de dag van vandaag grote groepen mensen blijft aanspreken. Hoe komt dat toch?! Een relevante vraag, lijkt ons, óók voor de wetenschap. En dan, vertroebelt zij wérkelijk onze ziel en wetenschap? Of zitten er ook nog andere kanten aan het verhaal?
Astrologie, van clichés naar haar andere kanten
Enerzijds mag de wetenschap zich geen rad voor ogen laten draaien door zweverig gedoe, dat spreekt voor zich, maar anderzijds mag zij niet vrolijk en vrij mee hossen in de polonaise der clichés. Als het om astrologie gaat, zijn er op zijn minst een paar dingen die we ons moeten afvragen:
*Verloren kennis?
Hadden ze vroeger kennis die nu verloren is gegaan? Hoe kan het, bijvoorbeeld, dat ze in lang vervlogen tijden waarin de astrologie nog een sleutel rol speelde, zónder onze moderne wetenschap en zónder onze moderne technologie bouwkundige hoogstandjes leverden waar wij nu niet of nauwelijks meer toe in staat zijn? Niet voor niets wordt de piramide van Cheops gerekend tot een der zeven wereldwonderen.
*Is astrologie een weg naar kennis?
De moderne wetenschap, en dan met name de kwantum fysica, HERontdekt steeds meer oude kennis (of de wetenschappelijke waarde daarvan), zonder daarbij water bij de wijn te doen. Trouw aan haar eigen hardwetenschappelijke eisen, methoden en paradigma's, moet zij echter regelmatig toegeven dat ze ons op kennisgebied daar in dat verre verleden nog weleens voor waren. Of in ieder geval dat de inzichten en intuïties uit die tijden niet zelden blijken te kloppen.
Een mooi voorbeeld hiervan is het idee van een Akasha-veld uit de Oosterse Wijsheid dat een nauw verband legt tussen geheugen, informatie en energie. Een visie die niet langer is voorbehouden aan 'zwevers uit het Oosten', hippies, relishoppers, New Age-hoppers of andere softe, geitenwollensokken types, maar waar we met onze moderne kwantum fysica niet meer omheen kunnen.
Bovendien, hebben grote fysici als Nils Bohr en Werner Heisenberg wérkelijk een klap van de molensteen gekregen? Want zelfs zíj raakten als moderne, westerse wetenschappers in de ban van het Oude Oosten. Zo zelfs dat een van hun vakgenoten, Fritjof Capra, zich afvroeg hoe dat in hemelsnaam mogelijk was en hier prompt een studie aan wijdde. In zijn boek, 'The Tao of Physics', komt hij tot de opmerkelijke conclusie dat er blijkbaar meer wegen zijn die naar Rome leiden, oftewel dat er duidelijk meer manieren moeten zijn om kennis van en inzicht in de fysische werkelijkheid te verkrijgen. Zonder dat wij overigens alles à la légère moeten gaan geloven of dat wij als 'westerse buitenstaanders' de illusie moeten hebben dat ook wij die oosterse wegen wel even kunnen gaan bewandelen. We komen hier later nog op terug.
Wat voor het moment telt is de vraag of de astrologie, waar de Oosterse Wijsheid van doordesemt is, niet ook een van de wegen is die leidt naar meer inzicht in en meer kennis van de werkelijkheid.
Wat is astrologie?
Maar wat is astrologie nu eigenlijk? En hoe definiëren we haar? Waar het in de astrologie om draait is, zoals onzetaal.nl dat zo treffend weergeeft, 'de samenhang tussen de stand van de hemellichamen (vooral planeten en sterren) en het leven op aarde waarbij het bijvoorbeeld gaat om het beschrijven en verklaren van iemands karakter.' We komen hier later op terug.
Kosmos en karakter
Het zou te makkelijk zijn om vanuit een comfortabel vooroordeel dit soort samenhang af te doen als een broodje aap of om dit met een zelfgenoegzame glimlach naar het plafond even naar fabeltjesland te verwijzen. Al was het alleen al omdat velen proefondervindelijk hebben moeten vaststellen dat de astrologische beschrijving van hun karakter wel verdacht goed klopt en daarbij griezelig nauwkeurig is. Zo nauwkeurig zelfs dat een dergelijke beschrijving lang niet op iedereen van toepassing kán zijn. Ieder vergelijk met lopers die zomaar op ieder slot passen, gaat hier dan ook mank.
Wat ons brengt bij de vraag of het idee van zo'n samenhang OP ZICHZELF nu eigenlijk wel zo gek is.
Het actief leggen van verbanden en het zoeken naar samenhang
In de vroege astrologie draait het voor het eerst (aantoonbaar) om het actief leggen van verbanden en het zoeken naar samenhang. Daarmee staat zij (naast de astronomie) aan de wieg van het wetenschappelijk denken. Een andere kant van deze 'duistere kunst' komt aan het licht: Samenhang, studie, verbanden en onderzoek zijn hier de sleutelwoorden.
Kosmische krachten, invloeden, kenmerken en karakters
En als we alles nog eens kort en krachtig op een rijtje zetten, lijken haar uitgangspunten dan nog altijd zo zweverig? De standen en bewegingen van hemellichamen toveren hier op aarde maar liefst; eb en vloed, klimaten, dag en nacht, seizoenen en werkingen van de gravitatiekracht.
En wie wil nu nog serieus volhouden dat dit alles dan géén invloed zou hebben op de natuur? Op de flora en fauna? Op al wat leeft, groeit, bloeit, loopt, rent, kruipt, vliegt of zweeft? Op alle verschijningsvormen en op alle uiterlijke kenmerken?
Kosmische krachten, uíterlijke én ínnerlijke kenmerken
En kunnen we uiterlijke kenmerken zomaar los zien van innerlijke?! Aan de horizon verschijnt het magistrale werk van de Franse archeoloog en paleontoloog André Leroi-Gourhan, 'Le geste et la parole', waarin hij een nauw verband legt tussen de werking van de gravitatiekracht en het ontstaan van allerlei UITERLIJKE en daaraan gekoppelde INNERLIJKE verschijningsvormen (morfologie en neurologie). We komen hier later op terug.
Le Geste et la Parole deel 1
Le Geste et la Parole deel 2
Kunnen we in dit licht de samenhang tussen ons karakter en de kosmos nog langer als klip en klare onzin beschouwen? Of sterker nog: Kunnen we ze überhaupt wel los van elkaar zien?
Kosmische krachten, individuen en gebeurtenissen
In onze vroegste geschiedenis waren de mensen in Mesopotamië zich bewust van de werking van kosmische krachten op individuen en individuele gebeurtenissen hier op aarde. Daarmee hadden ze niet alleen oog voor het universele, maar ook voor het individuele, en bovenal voor het verband daartussen.
Generatieve krachten
De kosmos had in hun ogen veel weg van een soort generatief stelsel of systeem dat onze karakters en onze toekomst voortbracht.
Goddelijke krachten, kosmische goden en godinnen
Zij kenden haar dan ook al snel goddelijke krachten toe. Goden en godinnen der kosmische krachten verschenen; eerst bij de Babyloniërs, en later bij de Assyriërs en de Oude Egyptenaren. Sterrengoden en godinnen, goden en/of godinnen van zon, hemel en aarde, zonsopkomst en zonsondergang, van lucht en stormen, kosmische orde en gerechtigheid, van sterren-hemels, sterrenbeelden en de atmosfeer, en wat nog meer?, met klinkende namen als Anu, Ki en Enlil uit Babylonië, Amon, Atoem, Baäl en Hathor uit het Oude Egypte. En dan zou je nog Ra, Reret en Noet vergeten of Maät en Sah, en wie nog meer? Het is een hele waslijst die hier verre van af is en die doorloopt tot bij de Oude Grieken en Romeinen. Zo sprong er uit de astrologie niet alleen een levensvonk voor de wetenschap, maar wakkerde zij ook het religieuze vuur in vele harten aan.
Zonnegod uit het Oude Babylonië
De Egyptische godin Maät van kosmische orde en harmonie
Urania, Griekse muze van de sterrenkunde
Jupiter, de Romeinse god van de hemel
Venus, kosmische godin van de Liefde uit de Romeinse Oudheid
De mens en zijn sterrenbeelden
Hoe de moderne sterrenkunde ook tegen de astrologie moge aankijken, feit is dat deze de mens fascineert, zo niet obsedeert. Ze is te vuur en te zwaard als een van de meest verderfelijke plagen bestreden. Vele astrologen hebben hun kunst op gruwelijke wijze met hun leven moeten bekopen. Maar ze is hardnekkig als een virus of koppig als onkruid nooit en te nimmer in onze gedachten- en belevingswereld uitgeroeid. Altijd en overal weer steekt astrologie stug de kop op. Alleen al om die reden willen we hier kort bij deze 'magische kunst' stilstaan (ook tot wat zij is uitgegroeid in het moderne Westen). Ja, zelfs al zou het zo zijn dat ze niets zinnigs zegt over de sterrenkundige werkelijkheid, dan in ieder geval toch wél over de mens.
Onze twaalf sterrenbeelden
In de astrologie wordt al sinds heel lang gewerkt met een systeem dat uit TWAALF sterrenbeelden bestaat. Op zichzelf is dit niet geheel en al onlogisch, wat hier ook de verdere achtergronden van mogen zijn:
*In haar jaarlijkse reis om de zon verandert de aarde steeds van richting. Daarbij komt ze in haar elliptische baan vier keerpunten tegen. Schematisch voorgesteld:
-De aarde gaat naar 'rechts boven' (RB): Keerpunt 1
-De aarde gaat naar 'rechts onder' (RO): Keerpunt 2
-De aarde gaat naar 'links onder' (LO): Keerpunt 3
-De aarde gaat naar 'links boven' (LB): Keerpunt 4
-En de aarde gaat weer naar 'rechts boven' (RB): De cirkel is rond.
*We delen de ellips dan ook in vier delen.
*Vier verschillende delen die ieder uitkijken op vier verschillende delen van de ons omringende sterren hemels. En dus vier verschillende delen die ieder staan blootgesteld aan vier verschillende invloedssferen.
*Op onze reis over de cirkelvormige, of liever ellipsvormige baan komen we bij ieder kwartdeel steeds weer twee overgangsfasen en de kernfase tegen, d.w.z. een begin (transitie 1), een midden en een eind (transitie 2). (Vergelijk het met de jaargetijden. Zo hebben we, bijvoorbeeld, het begin van de zomer waarin de lente in de zomer overgaat, de midzomer en het eind van de zomer waarin de herfst zich al aankondigt.) Wat maakt dat we ieder vierde deel van de cirkel (of ellips) op zijn beurt weer kunnen onderverdelen in drie stukken. Delen we de vier kwarten door drie, dan krijgen we TWAALF delen.
Vierkeerpunten: vier richtingen met begin, midden en eind: twaalf delen
Twaalf invloedssferen
Twaalf delen met ieder een ander uitzicht en twaalf delen die ieder in de greep zijn van een andere invloedssfeer. De cirkel en de cyclus bestaan zodoende uit twaalf sterrenbeelden, twaalf invloedssferen, twaalf energieën, twaalf kosmische en creatieve krachten en twaalf karakterbepalende factoren.
De jaarlijkse reis van de aarde langs verschillende sterren-hemels
Vier keerpunten
De zodiak of dierenriem
In de tijdspanne van een jaar komen we twaalf sterrenbeelden tegen. Alleen hoe herkennen we ze? Als we 's nachts buiten staan zien we zeker bij helder weer een nachtelijke hemelkoepel vol sterren. We hoeven echter niet die hele koepel met onze blik af te speuren om ons sterrenbeeld te vinden.
De zodiak met de twaalf sterrenbeelden
Stel je namelijk maar eens de zon voor. En zie voor je hoe de aarde in een elliptische baan om haar heen draait. Of liever, als we alles even vanaf ons planeetje bekijken, hoe de zon een ronde om de aarde maakt. Daardoor loopt er als het ware een rondweg om de aarde waarover de zon zijn jaarlijkse ronde maakt. Deze 'weg' doorkruist de nachtelijke hemel waarin we ons sterrenbeeld staan te zoeken.
De zodiak en het ecliptische vlak
Plaatsen we die baan in een denkbeeldig vlak, teken een vierkant of cirkel om de ellips (of 'rondweg') heen, dan hebben we het ecliptische vlak. Dit vlak of deze schijf doorsnijdt de ruimte vol sterren boven ons. En precies daar, in die doorsnede kunnen we ons sterrenbeeld zien schitteren. De doorsnede die we ook wel de dierenriem of zodiak noemen.
Dierenriem, de naam is toepasselijk. Want hoeveel sterrenbeelden zijn er wel niet vernoemd naar een dier?
Het ecliptische vlak
Overigens heeft het gebruik van het woord 'ecliptisch' eveneens een goede reden. Want wanneer de maan in dit vlak komt kan zij precies tussen de zon en de aarde in komen te staan. Ze belemmert daardoor ons zicht op de zon. Ze staat, zo gezegd, in ons beeld. Vanaf aarde bezien verdwijnt of verduistert dan de zon. Zo'n verduistering noemen we een eclips.
Merk op dat reeds in de Oudheid astrologen van dit soort zonsverduisteringen al perfect wisten te voorspellen.
Eclips of zonsverduistering
Horoscopen, sterrenbeelden en karakters
Terug nu naar de sterrenbeelden die we in dit ecliptische vlak of in de zodiak kunnen ontwaren. We kennen ze allemaal wel, de twaalf sterrenbeelden die we in de horoscopen tegenkomen:
*steenbok (22 december/ 20 januari)
*waterman (21 januari/ 18 februari)
*vis (19 februari/ 20 maart)
*ram (21 maart/ 21 april)
*stier (22 april/ 21 mei)
*tweeling (22 mei/ 21 juni)
*kreeft (22 juni/ 23 juli)
*leeuw (24 juli/ 23 augustus)
*maagd (24 augustus/ 23 september)
*weegschaal (24 september/ 23 oktober)
*schorpioen (24 oktober/ 22 november)
*boogschutter (23 november/ 21 december)
Sterrenbeelden die je karakter bepalen, maar ook door welke energie je wordt aangedreven.
Sterrenbeeld, drive en energie
Elk van die energieën bepaalt wat je drive is, waar je je aan wijdt, waarvoor je je energie gebruikt, waar die naartoe gaat en wat haar bestemming, of in astrologische termen 'haar huis', is. Zo zal de een zich bij voorkeur bezighouden met liefde en kunst, terwijl de ander liever ruziet, knokt en oorlog voert.
Het duale karakter van de kosmos
Laten we de sterrenbeelden en de rol die de astrologie aan de zon, de maan en de planeten toeschrijft, in het licht van het voorgaande eens onder de loep nemen.
Evenals in de oude grotkunst spelen dualiteit, mannelijk en vrouwelijk een kapitale, zo niet alles overheersende rol. Het duale karakter van de kosmos komt duidelijk tot expressie in het sterrenbeeld tweeling. Tweezijdigheid kan in principe leiden tot 'struggle', strijd en conflict, maar juist ook tot wederzijdse aanvulling, complementariteit en eenheid (in diversiteit). En dat is exact wat het karakter van tweelingen tekent. Van gespleten persoonlijkheden is in het geheel geen sprake. Integendeel. Want hun verschillende kanten verrijken elkaar en smeden zich aaneen in een rijk, veelzijdig karakter.
De vrouwelijke kant van de kosmos
De vrouwelijke kant van de kosmos schemert door in het sterrenbeeld kreeft, schijnt door de maan en schittert in Venus. Allereerst die laatste, Venus. Niet voor niets werd deze planeet genoemd naar de Romeinse godin van de Liefde. Want deze planeet staat voor liefde, vrede, eenheid en harmonie.
Venus, godin van de Liefde
En dan de maan. De maan trekt aan. Zij is aantrekkelijk en mooi. Maar ze heeft ook haar cycli en haar duistere, geheimzinnige kant. Ze verschijnt, troont aan de nachtelijke hemel en verdwijnt weer in het duister. In een zwarte zee boven ons én beneden, ín ons. Zo boven, zo beneden, zo beneden, zo boven; alweer twee kanten. De maan staat voor het vrouwelijk, maar ook voor het duister, het onbekende in ons. Zij regeert over ons diepere wezen. En ons onbewuste, onze dromen en intuïtie? Liggen zij niet onder haar vleugels en in haar rijk. De maan is vrouwelijk, magisch, machtig en mooi.
De maangodin Artemis
En van de maan met haar zwarte zee komen we vanzelf bij het sterrenbeeld Kreeft. Want kreeften duiken op en gaan weer onder in de diepten en het duister van de zee. In het sacrale water dat in de macht is van de maan. Cycli, diepten en duister, kreeften leven vanuit hun binnenste, hun onbewuste. Ze worden aangestuurd door hun gevoel, hun intuïtie. Ze zijn van nature empathisch en zorgzaam.
Zeeën boven en beneden
We blijven nog even bij het water. Want vanuit haar nachtelijke sterren-zee regeert de maan over de wateren hier beneden. Over zeeën waarin vissen zich verliezen en waarin zij oplossen in een grenzeloze ruimte. Grenzen vallen weg en vissen gaan op in het grote en in het grootse.
We zijn bij het sterrenbeeld vis. Een rechtgeaarde vis vloeit over, verliest vaste voet op aarde en kijkt ver over grenzen heen. Ook over de grenzen van het ik en het zelf, ontvankelijk als zij is voor het collectieve.
De mannelijke kant van de kosmos
Geen boven zonder beneden, geen binnen zonder buiten en geen vrouwelijk zonder mannelijk. Viriele vechtlust en vurigheid vlammen in de sterrenbeelden ram, stier en steenbok. De mannelijkheid druipt, of moeten we zeggen 'straalt'?, er bij Mars vanaf.
Transformatie en regeneratie
Maar wat is nu precies de rol van het mannelijk in de kosmos anders dan die van een broeihaard van agressie, oorlog en strijd?
Het sterrenbeeld schorpioen zet ons op het spoor naar een antwoord. In het dierenrijk heb je verschillende dieren die een hele metamorfose ondergaan. Larven worden wespen, bijen of kevers, kikkervisjes worden kikkers, en rupsen worden eerst poppen en dan vlinders. Maar ook schorpioenen kennen een levensfase waarin zij zeer zacht en weerloos zijn, voordat zij als gepantserde krachtpatsertjes verder door het leven gaan. Dat is wanneer de jongen, nimfen genaamd, aan het vervellen zijn.
Metamorfosen van de krab (vergelijkbaar met die van de kreeft)
Leven-einde-metamorfose-nieuw leven, het is een patroon dat hoort bij veel leven of misschien zelfs wel bij hét leven. Staat het soms in de sterren geschreven? Het sterrenbeeld schorpioen staat voor pijn en dood, maar ook voor de daarbij behorende verandering en regeneratie. Het is wat het leven tekent voor hen die onder dit sterrenbeeld zijn geboren.
De wekkende kracht van het mannelijk
De vrouwelijke maan regeert over onze dromen. Maar blijven dromen wel dromen? 's Winters liggen er overal zaden, 'slapend' onder de kale aarde. In hen rusten de mogelijkheden te worden tot een boom, een plant of struik. Evenals in de herfst, ergens, verborgen in de moederschoot van een schaap, een eicel op een nieuw leven te wachten ligt.
Maar dan, breekt de lente aan: Al die stille 'slaapsters' worden gewekt en komen tot leven, in níeuw leven. Met lammetjes, kalfjes en kuikentjes, met jonge geitjes, biggetjes en veulentjes en met sneeuwklokjes, katjes en fris voorjaarsgroen tooit de wereld zich in haar lentekleed.
Komt alle zegen vanboven? Als je de astrologen moet geloven, ergens wel. Want Jupiter maakt van dromen werkelijkheid. Stromen creativiteit brengt deze planeet op gang. Wekkend is zijn kracht, net als die van de sterrenbeelden ram, steenbok en stier.
Want met de ram manifesteer je je, kom je tot expressie en uit de verf. Met de steenbok krijg je de dingen voor elkaar. En dan, met de stier overstroomde de Nijl en bracht dit sterrenbeeld in overvloed leven aan haar oevers. Geen wonder dat dit imposante dier zo heilig was daar in dat Oude Egypte.
Alleen in het land der farao's? Werd alleen daar de stier geassocieerd met overstromingen? In Mesopotamië werd de jaarlijkse overstroming van de Tigris op soortgelijke wijze toegeschreven aan het minnespel van een stier-god met zijn koe-godin.
Sterrenbeelden en symbolen
In de grotkunst cultuur werden vele associaties gevangen in een diersymbool en gaven deze diersymbolen de vrije loop aan weer nieuwe associaties. In de astrologie ballen zich duizend en één eigenschappen samen in één beeld, één teken, één symbool, één sterrenbeeld. In één plaatje dat alles zegt en alles vertelt.
IN GROTE LIJNEN
Met de opkomst van het schrift verschenen de hemellichamen in de belangstellingssfeer van de mens. Daarmee kwamen er in onze beleving andere, nog grotere machten boven alle, overigens al overweldigende natuurkrachten te staan. Kosmische krachten die hier op aarde dag en nacht toveren, tijden, getijden, gravitatie, klimaten en seizoenen. Machten die daarmee het leven vormen, uiterlijk én innerlijk, vanbinnen en van buiten.
In onze vroegste geschiedenis raakte men er al duidelijk van overtuigd dat de kosmos ons karakter bepaalt. Wie wij in de grond zijn. Wat ons aandrijft. Wat ons beweegt en wat ons bezielt. De astrologie was geboren. Met een op zichzelf logisch uitgangspunt is zij geworden of verworden tot wat zij nu is. Belangrijke parallellen met de Steentijd vallen waar te nemen:
*In de grotkunst-cultuur voelden de mensen zich overgeleverd aan en deel uitmaken van de natuur. In Mesopotamië en het Oude Egypte bezag men zich vooral als een speelbal van een heel kosmologisch gebeuren.
*In de Oude Steentijd waren de mensen in de ban van natuurmachten en -krachten. Ze betekenden leven en overleven. Van goddelijke krachten groeiden ze in de Midden en Nieuwe Steentijd uit tot goden en godinnen. Goden en godinnen die ons als een personificatie van verschillende natuurkrachten en verschijnselen verbonden met de wereld om ons heen. In het Oude Midden Oosten werden de kosmologische krachten eveneens vergoddelijkt. Vele kosmologische goden en godinnen verschenen ten tonele. Zij zullen de mensen van die tijd zeker een gevoel van verbondenheid met de hemellichamen en hun spel hebben gegeven. Eerst zullen zij het universum zelf als bezield hebben ervaren en later steeds meer als een manifestatie en/ of medium van goddelijke zielen.
*In de ogen van de Steentijd-mensen speelden twee natuurkrachten een sleutelrol, het mannelijk en het vrouwelijk. Deze werden ieder tot uitdrukking gebracht in symboolverzamelingen. De elementen daarvan waren uitsluitend diersymbolen. Volgens de astrologie hebben veel hemellichamen een mannelijke of vrouwelijke natuur, energie en invloedsfeer. Het duale karakter van de natuur trokken zij door naar de hele kosmos.
*In de kunst uit de Steentijd komen we hoofdzakelijk diersymbolen of hybride godinnen tegen, deels mens /deels dier. Merk op dat ook het gros der sterrenbeelden een dierennaam draagt en dat deze te vinden zijn in de dierenriem.
*In de grotkunstcultuur werd een groot en groeiend aantal associaties gevangen in een diersymbool, een voorstelling, een beeld. In de astrologie worden hele complexe werkelijkheden weergegeven middels het teken van een sterrenbeeld. Eveneens een symbool, een plaatje, een beeld dat grenzeloos veel zegt. Zowel in de Steentijd culturen als in de astrologie spelen beelden en symbolen overduidelijk een essentiële rol.
Maar er valt ook een in het oog springend verschil aan te wijzen. Of liever; een belangrijke aanvulling. Met de komst van de astrologie hing ons wel en wee in onze optiek niet langer meer direct van de natuur (of haar godinnen) af, maar indirect. De natuur werd immers op haar beurt weer aangestuurd door kosmologische krachten. Ons wereldbeeld kreeg daarmee een dimensie of in ieder geval een laag extra.
AAN DE ZIJLIJN
Le petit Prince
De kleine prins
Met haar gigantische krachten, machtige sferen, schitterende sterrenpracht en oneindige ruimte is de kosmos ronduit overweldigend. Tegelijkertijd is zij in het licht van de astrologie heel intiem. Want in haar vinden we ons diepste, ons eigenlijke wezen. Geen wonder dat hemel en maan, zon, sterren en planeten ons op hun vleugels meevoeren naar en door schone dromerijen.
Rond de vorige eeuwwisseling, in het jaar 1900 om precies te zijn, kwam in het Zuid-Franse Lyon een 'klein prinsje' ter aarde dat dit al spoedig mocht ervaren. Hij was nog amper uit de luiers of het luchtruim lokte en het luchtruim lonkte. Antoine de Saint-Exupéry was niet meer te houden. Hij moest en hij zou vliegenier worden.
Het was begin twintigste eeuw; de tijd waarin de mens zijn vleugels uitsloeg. De tijd waarin de luchtvaart op gang kwam. Een mijlpaal want na duizenden jaren dagdromen konden wij dan toch eindelijk echt de vogels achterna. Bij de eerste pogingen vielen de avonturier-vliegeniers vaak met hun zelf in elkaar gesleutelde vliegmachientjes van een heuvel te pletter. Maar allengs bleven de vliegtuigen steeds langer in de lucht.
Antoine groeide uit tot een grote, sterke kerel, maar hij was zij jeugdliefde en zijn kinderdroom nooit vergeten. Ergens was hij altijd een kind gebleven. Diep vanbinnen. De vliegtuigen van die tijd waren niet veel meer dan open kisten met een motor en twee vleugels eraan. Navigatiesystemen en hoogtemeters moesten de eerste piloten ontberen, maar het kon de Saint-Exupéry niet deren. Hij liet zich inschepen in een primitief Frans postvliegtuigje en vloog dwars over de Middellandse Zee en de Sahara tot ver in Afrika.
Antoine de Saint-Exupéry
Antoine de Saint-Exupéry, vliegenier
Antoine de Saint-Exupéry, schrijver/ filosoof
Veel van zijn collega's vertelde hun gevaarlijke vluchten niet na. Maar ook de Saint-Exup&eacutue;ry moest sterven in het harnas. In de Tweede Wereld Oorlog werd zijn vliegtuigje onverbiddelijk door de Duitsers neergehaald. Een geluk bij een ongeluk was dat hij een monumentaal mooi boek achterliet: 'Le Petit Prince'.
Een bestseller. Een boek dat in velen het kind weer liet bovenkomen en de vrije vleugels nemen als een vlinder uit een cocon. Al begint het verhaal met een neergestort vliegtuig ergens middenin de woestijn. Terwijl de Saint-Exupéry 'in the middle of nowhere' hemel en aarde beweegt om zijn vliegtuigje weer de lucht in te krijgen, staat er onverwachts een klein kereltje naast hem. Het is de Kleine Prins, een buitenaards manneke, afkomstig van een asteroïde, ergens ver, heel ver weg. Het prinsje vertelt over zijn petieterige planeetje waar hij zijn stoeltje maar een beetje hoeft te verplaatsen om opnieuw van een mooie zonsondergang te kunnen genieten. Hij vertelt over zijn drie vulkanen die hij iedere dag als een schoorsteenvegertje schoonmaakt en waarvan er eentje niet meer actief is, over zijn roos die stralend mooi is en heerlijk ruikt, maar die af en toe ook wel een beetje koeltjes en vanuit de hoogte kan zijn.
Tot zijn stomme verbazing, hij had nota bene toch wel wat anders te doen!, vraagt het buitenaardse prinsje de gestrande piloot een schaap voor hem te tekenen. Het eerste schaapje mislukt. Het tweede wordt afgekeurd. Et voilà , geïrriteerd krabbelt de Saint-Exupéry een kistje op het papier.
De Kleine Prins is in de wolken! Dit is zijn schaapje; daar in dat kistje. Als een klein kind kijkt het kereltje zich gelukkig niet blind op de BUITENKANT van alles, maar ziet hij óók de BINNENKANT. Wat erin zit. Het wezen. De essentie. En hoe zit dat eigenlijk bij grote mensen?
Op zijn reis door de ruimte komt de Kleine Prins op een paar minuscule planeetjes terecht, steeds bewoond door slechts één volwassen man. Zo komt hij een koning zonder onderdanen tegen. Eentje die regeert zonder te weten wie of wat. Eentje die 'leeg-regeert'. Of hij gaat op bezoek bij een businessman die druk al zijn sterren telt. 'En wat doe je daar dan mee?', wil de Kleine Prins weten. 'Niets. Bezitten', luidt het antwoord. 'En wat heb je dan aan al dat bezitten?', informeert het kereltje nieuwsgierig. 'Dat je rijk bent', laat de belangrijke businessman hem tussen het tellen door weten. 'Maar', vraagt de Kleine Prins verbaasd, 'wat heb je dan aan al dat rijk zijn ?' 'Precies, dat je nog meer sterren kan kopen'. 'Leeg-bezitten'dus zonder de binnenkant te zien. Met cijfers zonder inhoud.
Hier laat de Saint-Exupéry zich duidelijk van zijn sprankelende en speelse kant zien. Want uit zijn pen vloeien géén gigantische sterren en géén machtige sferen die ons tekenen, vanbinnen en vanbuiten. Maar hij neemt ons mee naar kleine planeetjes met kleingeestige grote mensen die allen in hun eigen kleine, bekrompen wereldje leven. Een je reinste omkering! En een lange neus naar de astrologie?!
Maar het kinderlijke spel van de Saint-Exupéry gaat verder en het verhaal neemt plotseling een verrassende wending. Eenmaal op planeet Aarde beland, komt de Kleine Prins een vosje tegen. Het vosje vraagt of hij hem wil temmen. 'Temmen?' 'Maar waarom?', wil de Kleine Prins weten. Het antwoord is simpel. Want je mag dan wel duizenden vossen hebben, maar als je één vosje temt, wordt het heel speciaal voor je. Je leert het kennen vanbinnen en vanbuiten. En al die andere vossen dan? Ook die leer je op je broekzak kennen, dwars door je 'eigenste' vosje heen. Dus als de Kleine Prins zijn oude en vertrouwde roos vertroetelt en verwent, leert hij alle rozen kennen. Hij weet wat hem te doen staat!
En de Saint-Exupéry zelf? Is hij zijn kleine vriend voor eeuwig kwijt? Ergens aan de nachtelijke hemel staat een klein sterretje. Een sterretje dat hij zo goed kent dat het is alsof het een stukje van hem zelf is. En VANUIT DAT ENE STERRETJE is hij MET AL DIE ANDERE STERREN in het onmetelijke heelal VERBONDEN. Toch nog een knipoog naar de astrologie?
Interessante literatuur
*Recherches sur l'histoire de l'astronomie ancienne, Paul Tannery
*Astrology, The library of esoterica
Godenparen
Polariteit
In de vorige artikelen hebben we gezien dat er eerst natuurgoden verschijnen, en dan vooral natuurgodinnen. We zitten dan nog in de prehistorie, in het Oude Europa. Later doen ook kosmische goden en godinnen hun intrede. De astrologie is in opkomst. In Mesopotamië en in het Oude Egypte, maar ook in China en in India. Terwijl in de Steentijd het duale karakter van de natuur volop in beeld wordt gebracht, culmineert de polaire kant van het heelal in de kosmische liefdesdans van Shiva en Shakti. Een god en een godin. Een godenpaar. Een koppel dat stevig verankerd ligt en lag in de hoofden en harten van miljoenen hindoes.
Shiva en Shakti
Shiva en Shakti duiken meer dan 3000 jaar geleden op in India als goddelijke vertegenwoordigers van de mannelijke en vrouwelijke energie. Hun complementaire energieën doorstromen de kosmos en nemen haar mee in hun spel, hun dans, hun harmonie.
Van het individuele naar het kosmische bewustzijn
Volgens deze Oosterse wijsheid kunnen we als individuen, man en vrouw, deze kosmische dans weerspiegelen in ons minnespel. We stromen dan vol met goddelijke energie, de mannelijke (Shiva) en de vrouwelijke (Shakti). Ze nemen ons mee in hun kosmische dans en goddelijk liefdesspel. Hierbij maken we deel uit van het grootse, het goddelijke, het heelal. Tegelijkertijd vinden we onze liefde, onze geliefde, onze intimiteit en onszelf terug in de kosmos. Ons individuele bewustzijn krijgt vleugels en stijgt daarbij op in het Kosmische Bewustzijn. Terwijl het Kosmische Bewustzijn in ons neerdaalt of ontwaakt, en warm, intiem, persoonlijk voor ons wordt.
Seks kan daarmee binnen een aantal Oosterse religies een goddelijk, subliem karakter krijgen. Geen wonder dat zo'n heilig minnespel hier een religieus en ritueel karakter heeft (tantra). Het kan zelfs veel weg hebben van een mystiek tempel gebeuren waarin wierook, beelden, kaarsen en gebeden je zinnen en geest betoveren. De reis naar de goddelijke gemeenschap in Shiva en Shakti voert langs de wegen van een religieus, ritueel liefdesspel vol zalven, oliën en massages, naar een goddelijk, kosmisch orgasme. Een extase.
Shiva en Shakti(II)
Shiva en Shakti(I)
Sacrale seks in het Oude Midden-Oosten en Griekenland
Maar zelfs dichterbij in het Midden-Oosten en in het Oude Griekenland waren er stromingen waarin sacrale seks eerder als subliem dan als satanisch werd gezien. Eerder als hemels dan als aards. Zo waren er zelfs tempels waarin priesteressen mannen meenamen naar de goddelijke liefde. In zijn boek getiteld 'Vrijen met God' geeft de cultuurhistoricus en vertaler van de Nag Hamadi geschriften, Jacob Slavenburg, een goed gedocumenteerd verslag van dit stukje menselijke geschiedenis.
'Vrijen met God' van Jacob Slavenburg
Yin en Yang
Het Mannelijke en het Vrouwelijke, het Goddelijke en het 'Godinnelijke', hun vereniging en verbinding, en onze vereniging en verbinding in hen, spelen een sleutelrol in genoemde religies en religieuze stromingen. De kosmos heeft een duaal, complementair karakter. Het mannelijk en het vrouwelijk zijn half, maar heel in en met elkaar. Eén in diversiteit. Yin en Yang.
Yin en Yang
De helende kracht van het Vrouwelijke: Isis en Osiris
Dit thema vinden we duidelijk terug in de Egyptische mythologie, waarin weer een ander godenpaar komt opduiken. Het gaat om de Nijlgodin Isis en haar goddelijke minnaar Osiris die we tegenkomen in Egyptische verhalen van zo'n 3500 jaar geleden. Osiris is koning. Iets wat zijn 'lieftallige' broertje hem met scheve ogen doet aankijken. Listig lokt onze 'lieve' Seth de koning in een kist en laat hem verdrinken in de Nijl. Alles verloopt volgens plan tot Isis het lichaam van haar geliefde weer in haar armen gesloten heeft. Buitenzinnen van woede hakt Seth Osiris in stukken en verspreidt hij deze tot in de verste uithoeken van het Egyptische rijk. Naarstig gaat de Nijlgodin op zoek naar alle delen van haar man. Uiteindelijk weet zij ze allen te vinden en heelt zij haar minnaar. Letterlijk. Zij maakt zijn lichaam weer heel en blaast hem leven in. Osiris is gestorven, geheeld en weer opgestaan. Een nieuw leven is hem beschoren als de god der eeuwig levenden in het hiernamaals.
Isis en Osiris
Het godenpaar van voor de vernietiging van de Eerste Tempel
De magische kracht van Isis kan ons nauwelijks zijn ontgaan: Ze heelt, verbindt en blaast leven in. En zo voert Isis ons 'op haar adem en over haar Nijl' naar weer een ander godenpaar. We zijn aangeland bij het volk Israël dat zijn God J H W H (Jaweh of Jehovah) aanbad. Voor de Israëlieten van toen was die naam zó heilig dat je hem niet eens mocht uitspreken. (Iets wat voor vrome Joden van nu nog altijd geldt.) In de Hebreeuwse Bijbel (de Thora), die (grotendeels) overeenkomt met het Oude Testament, wordt hun God ook vaak aangeduid met de naam Elohim.
Nemen we deze naam onder de taalkundige loep, dan zien we dat het om een meervoudsvorm gaat. Misschien is dit op zichzelf nog niet zo vreemd. Want het Franse 'vous' en het Duitse 'Sie' zijn eveneens pluralisvormen die we gebruiken om een belangrijk persoon mee aan te spreken. Hetzelfde geldt voor de 'pluralis majestatis' oftewel het koningsmeervoud. Een koning die zichzelf geen 'ik', maar 'wij' noemt. Als we nu mensen van vlees en bloed al met een pluralisvorm onderscheiden, hoeveel te meer dan niet de Allerhoogste God?!
Maar met de naam Elohim is er duidelijk nog iets anders aan de hand. In het Hebreeuws hebben we (net als in het Arabisch) naast het gewone meervoud ook nog de zogenaamde dualis. De DUALISVORM verwijst specifiek naar TWEE zaken, dingen of levende wezens. De vraag is nu waarom de God van het volk Israël nu juist werd aangeroepen met Elohim; 'de Allerhoogste' in de dualisvorm! Waren het soms TWEE goden? Een god én een godin?
Elohim
Zeker is dat in Kanaän de god El een godin aan zijn zijde had; Asjera. Maar wat zegt dit alles over het Jodendom? Is er soms een tijd geweest, ergens in een grijs verleden, waarin de Joden naast hun Jahweh een godin aanbaden? Een godenpaar dus? En als dat zo is, waar is die godin dan gebleven? Volgens verscheidene Bijbelwetenschappers en Midden-Oostendeskundigen (waaronder Annine van der Meer) zijn er archeologische bewijzen te over dat Zij er is geweest en dat zelfs de Eerste Tempel aan haar was opgedragen. Na de terugkeer uit hun ballingschap in Babylonië zouden de Joden deze tempel hebben vernietigd en alles wat aan deze godin herinnerde goedgrondig hebben getracht te vernietigen. Want zij zou in hun ogen plotseling zijn veranderd in een verfoeilijke afgod. Zij zou zelfs, met al haar valse aanbidding erbij, verantwoordelijk zijn gehouden voor het gruwelijke leed dat het volk Israël in hun ballingschap was overkomen. Geen spoor mocht er meer van haar overblijven.
Onze Oude culturen spreken boekdelen: Het Oosten en het Midden-Oosten moeten verschillende godenparen rijk zijn geweest.
De godin; geest, wind, water en adem
Valt er werkelijk geen spoor meer te bekennen van de godin uit het Oude Israël? Volgens verschillende Bijbeldeskundigen is zij minder zorgvuldig uit de Thora weggeschreven dan eigenlijk de bedoeling was. Zo zou de Hebreeuwse term 'ruhin' (geest/ adem/ wind) op haar terug te voeren zijn. Wanneer we even aannemen dat dit inderdaad zo is, dan zien we in een bredere context een interessante lijn ontstaan die in haar samenhang onze aanname nog aannemelijker maakt.
*Waar we in Genesis (Genesis 1:2) lezen, 'en de Geest Gods zweefde over de wateren', wordt in de Hebreeuwse grondtekst de term 'ruhin' gebruikt. Daar heb je ze weer: wind, water en godinnen! De woorden weerklinken en roepen het Oude Europa weer op in onze herinnering.
*In hetzelfde Bijbelboek boetseert God de eerste mens en blaast hem leven in. Van Gods adem kwam een levende Adam. Dit scheppingsverhaal doet onwillekeurig denken aan de mythe van Isis en Osiris waarin de Nijlgodin het lichaam van haar man weer in elkaar zet en hem met haar adem (weer) tot leven brengt.
*En de Muzen in het Oude Griekenland? Bliezen zij wetenschappers en kunstenaars geen geestelijk leven in?!
Dezelfde associatie, wind, water, vogel, adem, geest en godin, keert telkens weer terug in onze mythologie; in het Oude Europa, in het Oude Egypte en deels ook in het Oude Griekenland, ja zelfs in het Joodse scheppingsverhaal.
Afhankelijk van elkaar? In directe overlevering? Of onder culturele invloeden? Of onafhankelijk van elkaar? Toevallig? Of omdat deze associatie nu eenmaal diep ligt verankerd in de gevoelswateren van de mens?
Het scheppende vermogen van een godenpaar
Rest ons de vraag of de 'Geest Gods die over de wateren zweefde' en die Adam leven inblies misschien niet een vergeten, uitgebannen godin zou kunnen zijn geweest! Laten we eerlijk zijn: Is het een rare gedachte dat de mens van nature geneigd is om een scheppend vermogen toe te schrijven aan een godenpaar?
IN GROTE LIJNEN
*De mens is een associatief denkend wezen (zie 'De Grotten van Lascaux').
*Dit associatieve denken vertaalt zich in symbolen en heeft een creatief vermogen (mythen) (zie 'De grotten van Lascaux').
*De Cro-magnonmens (uit de Oude Steentijd) beleefde de natuurkrachten en -verschijnselen (o.a. het mannelijk en vrouwelijk) (zie 'De grotten van Lascaux').
*Die (universele) natuurkrachten en -verschijnselen lagen bínnen de natuur zé:lf (zie 'De grotten van Lascaux').
*De mens is onderworpen aan deze natuurkrachten (zie 'De grotten van Lascaux').
*De grootste natuurkracht was het Vrouwelijk dat leven gaf en triomfeerde over de dood (zie 'De grotten van Lascaux').
*Godinnenbeelden verschijnen (zie 'Het Oude Europa').
*De offerende mens verschijnt (zie 'Het Oude Europa').
*De mens probeert invloed uit te oefenen op de natuurkrachten (zie 'Het Oude Europa').
*De mens probeert natuurgodinnen gunstig te stemmen (zie 'Het Oude Europa').
*Godinnen heersen van bovenaf over de natuur (zie 'Het Oude Europa').
*De (universele) zielen liggen niet langer ín de natuur, maar bóven de natuur (zie 'Het Oude Europa').
*De mens ontdekt de invloed van de kosmos op de jaargetijden, de tijden, de getijden (eb en vloed), de klimaten, het weer en de hele natuur (zie 'Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid').
*De mens ontdekt de invloed van de kosmos op de buíten én bínnenkant van de levende natuur (zie'Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid').
*De sterrenbeelden tekenen ons karakter en zijn van invloed op de individuele gebeurtenissen hier op aarde (zie 'Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid').
*De mens probeert invloed uit te oefenen op de kosmische krachten en verschijnselen (zie 'Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid').
*Kosmische goden en godinnen verschijnen (zie 'Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid').
*De mens beleeft de wereld om hem of haar heen (de hele kosmos en de natuur) vanbinnen en vanbuiten (zie 'Astronomie en astrologie vanuit de Oudheid').
*Als individu ben je van binnenuit verbonden met de natuur en de kosmos (zie eerste drie artikelen).
*Als individu kun je (in je beleving) opgaan in het universele.
*Mannelijk en vrouwelijk zijn niet alleen individuele krachten, maar vooral ook universele krachten (kosmische- en natuurkrachten).
*In het Oude Midden-Oosten en Oosten waren het zelfs goddelijke krachten.
*In deze culturen kon seks behalve een individueel vooral ook een kosmisch/ goddelijk gebeuren zijn.
*Alle scheppende, creatieve en kunstzinnige kracht vloeide voort uit het samenspel van het Mannelijke en het Vrouwelijke (zie 'Godenparen').
*De gelaagde (goddelijke; kosmische en natuurlijke) werkelijkheid tekent de mens vanbinnen.
*Vanuit die innerlijke lagen kan de mens zich (in deze optiek) verbinden met de natuur, de kosmos en zelfs met de goden/ godinnen/ het goddelijke.
Pythagoras en het wonder van de wiskunde
Een lange lijn van de Oude Steentijd naar het Oude Griekenland
Langs de weg van de prehistorische kunst, de astrologie en de astronomie in Mesopotamië en het Oude Egypte, en de godenparen in de Oudheid zijn we uitgekomen bij de Oude Grieken. Een duidelijke lijn is waarneembaar:
I De mensen voelen zich onderdeel van en onderworpen aan de natuur
II Het mannelijk en het vrouwelijk zijn (in hun belevingswereld) belangrijke natuurkrachten
III Natuurgodinnen verschijnen als heerseressen over de natuur
IV Kosmische krachten tekenen (in hun belevingswereld) de wereld vanbinnen en vanbuiten
V Het mannelijk en het vrouwelijk zijn (in hun belevingswereld) belangrijke kosmische (en dus universele!) krachten
VI De mens voelt zich onderdeel van en onderworpen aan de kosmos
VII Kosmische goden en godinnen verschijnen
Meer lagen
In onze beleving kreeg de werkelijkheid meer lagen: Onder de biologische werkelijkheid, kwam een kosmische te liggen, en daar weer onder een wiskundige. Die laatste ontwikkeling zette zich in bij de opkomst van de astrologie en de astronomie en nam een grote vlucht bij de Oude Grieken. Een sleutelfiguur daarbij was onbetwistbaar Pythagoras.
Pythagoras
Pythagoras
Pythagoras werd in 570 voor Christus geboren op het eiland Samos dat middenin de Middellandse Zee lag blootgesteld aan vele culturele stromingen en winden; Perzische, Phoenische, Egyptische, Chaldeeuwse en natuurlijk Griekse zelf. De wereld waarin hij toen leefde was één groot pantheon vol goden en godinnen. Het polytheïsme vierde hoogtij. Je kunt je makkelijk voorstellen hoe deze Griek uit de Oudheid heerlijk in de schaduw lag te filosoferen of hoe hij juist zijn ideeën vol vuur zat te verdedigen.
Hoe dan ook valt deze Pythagoras uit lang vervlogen tijden zelfs uit de meest moderne wiskunde boeken niet meer weg te denken. Velen zullen hem nog kennen van zijn wereldberoemde stelling:
*A kwadraat plus B kwadraat = C kwadraat (Bij een rechthoekige driehoek ABC is de schuine zijde (C) in het kwadraat de som van het kwadraat van de beide aanliggende zijden (A en B)
De stelling van Pythagoras
Dat is mooi, maar wie had nu ooit durven dromen dat dit zo is?! Bovendien, hoe kom je erop?! Hoewel het ons hier níet gaat om de wiskunde op zichzelf, vergroot het ons inzicht in de denkwereld van Pythagoras wanneer we zijn stelling eens onder de loep nemen. (Lees je liever geen wiskundige verhandelingen, dan kun je de paragraven 'een beeldverhaal' en 'de stelling van Pythagoras' overslaan. De punten waar het voor onze zoektocht om draait worden later, in de paragraaf 'samenvattend' kort weergegeven.)
Een beeldverhaal
Om zijn wiskundige probleem - wat is de vaste lengteverhouding tussen de lijnstukken A, B en C? - te kunnen oplossen, had Pythagoras sowieso kennis van een aantal wetmatigheden nodig. Maar meer nog vergde de oplossing van dit vraagstuk een diep inzicht in hun SAMENHANG. Hij moet daarom ook zoiets als het volgende beeldverhaal in gedachten hebben gehad.
ILLUSTRATIE I
*Stel je een assenstelsel voor.
Twee lijnenstukken lopen precies over de y-as (*a). Vergelijk het met een ronde klok waarbij de beide wijzers op de twaalf staan.
*We laten een van de wijzers een beetje naar rechts lopen. De andere wijzer blijft echter strak op de twaalf staan. Tussen de beide wijzers krijgen we een scherpe hoek (*b).
*We laten de wijzer verder lopen tot deze op de 3 is gekomen (*c).
De wijzer heeft nu een kwart van een cirkel doorlopen. De kwart cirkel bepaalt de hoek tussen de wijzers. Deze hoek stellen we op 90 graden. De beide wijzers kunnen we verbinden met een schuine streep. Binnen de kwartcirkel valt nu een rechthoekige driehoek. De kwartcirkel bepaalt de rechte hoek van deze driehoek.
Dus:
***Een rechte hoek is 90 graden
***Er is een duidelijk verband tussen een kwartcirkel en een rechthoekige driehoek.
*We laten de wijzer weer verder lopen tot deze op de 6 staat (*d).
Het afgelegde parcours van de wijzer is nu een halve cirkel, tweemaal een kwartcirkel. De hoek tussen de wijzers komt nu dus op 2 . 90 graden = 180 graden.
*En zo laten we de wijzer zijn weg vervolgen tot deze op de 9 komt. De hoek tussen de wijzers is nu uiteraard 3 . 90 graden = 270 graden
*Tenslotte heeft de wijzer een hele cirkel gemaakt (*e).
De hoek tussen de beide wijzers is nu 4 . 90 graden = 360 graden.
*Zie nu een vierkant voor je.
Deze ligt precies binnen de cirkel (*f). Bij een vierkant kunnen we net als bij een cirkel rondgaan. Het aantal afgelegde graden is dan hetzelfde.
Dus:
***Een vierkant (maar dus ook iedere andere rechthoek) heeft net als een cirkel 360 graden.
***Er bestaat een nauw verband tussen een cirkel en een rechthoek.
*In het vierkant ABCD (maar ook in iedere andere rechthoek) kunnen we een schuine lijn trekken van hoekpunt A naar het schuin overliggende hoekpunt (C) (*g).
Het vierkant bestaat uit twee rechthoekige driehoeken.
*De hele weg langs de zijden van het vierkant (de hele draai) is 360 graden (*h).
Eerst loopt de weg langs de zijden van de rechthoekige driehoek I. Dan is de helft van de weg, dus 0,5 . 360 graden = 180 graden afgelegd.
***Een driehoek heeft dus 180 graden.
Daarna gaat de route verder langs de zijden van rechthoek II. In het totaal wordt langs rechthoek I en II 360 graden afgelegd.
***Een rechthoek ABC heeft een hoek van 90 graden, en in zijn geheel 180 graden.
*** De rechte hoek (90 graden) + hoek AC + hoek AB = 180 graden. (*j)
***Er bestaat een nauw verband tussen een rechthoekige driehoek en een rechthoek.
*De oppervlakte van een rechthoek is lengte . breedte. (*k)
*** O(rechthoek) = l . b
*We verdelen de rechthoek in twee driehoeken
De oppervlakte van een rechthoekige driehoek is de helft van oppervlakte van de rechthoek (*l):
***O(rechthoekige driehoek) = 0,5 . (l. b)
Behalve een aantal wetmatigheden illustreert het beeldverhaal:
***de samenhang tussen lijnen, cirkels, driehoeken en rechthoeken
***de generatieve kracht van de wiskunde; het een rolt (noodzakelijkerwijs) uit het ander
*de mogelijkheid en de rol van extensie in de wiskunde
Dat laatste blijkt, bijvoorbeeld, duidelijk als we een rechthoekige driehoek hebben en ons de vraag stellen wat zijn oppervlak is. Wat we doen is met een knip in de vingers eenzelfde driehoek uit de lucht toveren (iets wat in de materiële werkelijkheid niet zomaar kan!). Als we dat gedaan hebben, is onze vraag eigenlijk al beantwoord. (We berekenen het oppervlak van de rechthoek die uit de beide driehoeken is ontstaan, en delen die door twee.)
De stelling van Pythagoras
Met het beeldverhaal in gedachten wordt het vraagstuk van Pythagoras redelijk makkelijk oplosbaar:
ILLUSTRATIE II
Gegeven:
*Een rechthoekige driehoek ABC (*a) met:
-aanliggende zijde A
-aanliggende zijde B
-overstaande zijde C
-Hoek AB = 90 graden
Gevraagd:
Wat is de (vaste!) lengteverhouding tussen de zijden A, B en C (*a)?
Oplossing:
We willen de verhouding weten tussen de lijnstukken A, B en C. Dus willen we graag een vergelijking hebben waarin deze A, B en C voorkomen.
EENDIMENSIONAAL (dus met A tot de macht 1, B tot de macht 1 en C tot de macht 1) komen we moeilijk verder.
Maar nu komt het: We kunnen het vraagstuk ruimtelijk en hier dus TWEEDIMENSIONAAL bekijken (wat op zichzelf niet zo vreemd is omdat de lijnstukken deel uitmaken van een ruimtelijke figuur).
Maar belangrijker nog: We mogen er een tweede rechthoekige driehoek bij 'toveren'. Nu hebben we rechthoek AB met een oppervlakte van A . B (*b):
***O(rechthoek AB) = A . B
Probleem:
Probleem: In onze vergelijking komt geen C voor. We lijken vastgelopen. Dus hoe nu verder?
Extensie
Pythagoras zag direct in dat lijnstuk C wiskundig gezien deel uitmaakt van een vierkant CC dat nog niet gegeven is of simpeler gezegd, dat we nog niet hadden.
Met onze 'wiskundige toverstaf toveren' we nu het vierkant CC (/ C kwadraat) (*c). We breiden het lijnstuk dus uit tot een vierkant (extensie).
Maar wacht even: We kunnen nog even doorgaan met UITBREIDEN. Want alle vier de zijden C van het vierkant vormen ieder ook weer de schuine zijde van een driehoek ABC. We kunnen dus om het vierkant CC heen vier driehoeken ABC rangschikken(*d).
***We krijgen nu in principe: Vierkant CC met daaromheen aan iedere kant een driehoek ABC (*d).
De eerste driehoek maken we door vanaf het linker hoekpunt zijde B naar rechts te trekken. En wel zodanig dat zijde B een hoek BC (van het driehoek ABC) met zijde C maakt. Vanaf lijn B laten we een loodlijn neer op het linker hoekstuk van zijde C. Die loodlijn is dan natuurlijk zijde A (*e).
Pythagoras moet meteen een paar dingen hebben ingezien:
*Met vier rechthoekige driehoeken kun je een vierkant maken (*d). (Samenhang tussen de verschillende figuren!)
*Met de vier rechthoekige driehoeken ABC kun je een vierkant X om vierkant CC heen maken (*d). (Vierkant CC komt dus binnen een vierkant X te liggen.)
*De oppervlakte van het nieuwe vierkant X is de oppervlakte van vierkant CC plus viermaal de oppervlakte van driehoek ABC (*d): O(X) = O(CC) + 4. O(ABC)
*Zijde B van driehoek ABC mag je IN GEDACHTEN VERLENGEN (!) (*e).
We krijgen nu in principe: een vierkant CC binnen een vierkant X (*d)
Rangschikking
Alleen, hoe komen nu de driehoeken ABC om het vierkant CC gerangschikt te liggen zodanig dat je vierkant X krijgt (*d)?
Nu is de hoekberekening van belang. Trekken we zijde B naar rechts door, dan krijgen we hoek b van driehoek ABC + een rechte hoek (90 graden) + hoek a (*e). Deze hoeken vormen samen 180 graden. Dus geldt:
***Hoek b + 90 graden + Hoek a = 180 graden (*f)
***Hoek b = 90 graden - hoek a (*f)
***hoek a = 90 graden - hoek b (*f)
Wat weten we nu?
*Wanneer we lijnstuk A van de driehoek ABC (bovenop het vierkant CC) verlengen, krijgen we langs de verlengde lijn: hoek a + een hoek van 90 graden + hoek x (*g).
*Hoek x = 180 graden - hoek a
*Hoek b = 180 graden - hoek a
*Dus is hoek x = hoek b
*Tegenover hoek a komt hoek b te liggen (*h).
*Als hoek b tegenover hoek a ligt (*h), dan komt in het verlengde van lijnstuk A, lijnstuk B (*j).
*De zijden van het vierkant X rondom het vierkant CC bestaan uit A + B (*k)
De afleiding van de Stelling van Pythagoras
Wat weten we?
***Voor de oppervlakte van vierkant X rondom vierkant CC geldt: O(X) = lengte . breedte (*l).
***Tegelijkertijd geldt voor de oppervlakte van vierkant X: O(X) = O(CC) + 4 . O(ABC) (*k)
Wanneer we alles invullen krijgen we:
*O(X) = (A + B) . (A + B) = (A + B) in het kwadraat
Tegelijkertijd weten we dat de O(X) = O(CC) + 4 . O(ABC) (*k).
Vullen we weer alles in dan krijgen we:
O(X) = O(CC) + 4 . O(ABC) (*k)
(A + B) in het kwadraat = C in het kwadraat + 4 . 0,5 (A . B) (*k)
N.B. de oppervlakte van een rechthoekige driehoek ABC is de helft van de oppervlakte van de rechthoek A . B (*b)
Nu geldt dus: A kwadraat + 2AB + B kwadraat = C kwadraat + 2AB
Dus geldt: A kwadraat + B kwadraat = C kwadraat
Dus geldt de Stelling van Pythagoras (!) De stelling is afgeleid dankzij dwingende samenhang, noodzakelijke waarheden en extensies (in gedachten verlengen en/ of uitbreiden) (!)
Samenvattend
Pythagoras doorgrondde als geen ander de verbanden tussen verschillende ruimtelijke figuren (driehoeken, rechthoeken en cirkels). Hij voelde haarfijn aan dat je wiskundig gezien figuren op bepaalde manieren mag uitbreiden of andere erbij 'toveren' (*) - iets wat in de materiële werkelijkheid niet zomaar kan! - en dat je lijnen mag doortrekken zonder dat je zomaar iets zit te verzinnen of de werkelijkheid geweld aandoet. Integendeel. De afleiding van zijn stelling toont wel aan dat je met al dat uitbreiden of erbij toveren, en met al dat doortrekken weleens onwrikbare, wiskundige wetten aan het licht kunt brengen. Sterker nog; dat je, bijvoorbeeld, zoals in zijn geval, vaste verhoudingen tussen de zijden van een rechthoekige driehoek op het spoor kunt komen. Verhoudingen die gelden voor alle rechthoekige driehoeken. Voor alle die we al hebben - meet maar na! -, maar óók voor alle die er niet meer zijn of nog niet zijn. Zélfs voor al die rechthoekige driehoeken die nooit getekend of gemaakt zullen worden. Want al deze driehoeken liggen in een wiskundig-zijn of in een wiskundige werkelijkheid aan wiens greep de fysieke wereld niet kan ontsnappen.
Vinden we de wiskunde uit? Of ontdekken we haar? Licht wat we aan wiskundigs vinden op in een onzichtbare wereld? Als sterren bij het invallen van de nacht?
(*) Het doen van aannames (stel, dan) zijn belangrijk onderdeel van het wiskundige denken dat op allerlei gebied kan worden toegepast. We komen hier later nog uitgebreid op terug.
Verhoudingen
Zoals gezien, ontdekte Pythagoras de vaste verhouding tussen de zijden van een rechthoekige driehoek. Welke je daarvan ook maar nam, de verhouding ging zonder mankeren op. Maar in de ogen, of in het geestesoog van Pythagoras bestonden niet alleen de zijden van dit soort driehoeken uit wiskundige verhoudingen, maar letterlijk álles: ruimtelijke figuren, dus ook de hemellichamen met hun constellaties en hun banen, de muziek met zijn toonladders, ritmen en maten, en de kleuren met hun mengeling van tinten etc.
Overeenkomsten
Precies dezelfde wiskundige verhoudingen kun je vinden in een glas wijn, de hemellichamen, hun banen, beelden en muziek. En Precies dezelfde verhoudingen kunnen we op verschillende manieren waarnemen; we kunnen ze proeven of ruiken in wijn, voelen in baden, bedden, zalven en oliën, zien in beelden, banen en hemellichamen of horen in poëzie, zang, luit- en liermuziek.
Correspondenties
Dat is voor ons gewone zielen zo, maar voor grote geesten als Pythagoras is dat nog niet alles. Want al deze verschillende zintuiglijke waarnemingen zijn redelijk willekeurig. Waar het namelijk omgaat is niet hoe je iets waarneemt, maar wat je ten diepste waarneemt, namelijk wiskundige verhoudingen. Je zou daarom kunnen zeggen dat verschillende manieren van waarnemen één en dezelfde (geestelijke) informatie kunnen vertalen, maar andersom ook dat één en dezelfde (geestelijke) informatie kan worden vertaald in verschillende soorten waarnemingen. En dat was precies wat Pythagoras tot een bevoorrecht mens maakte; met zijn geestesoog hoorde hij de hemellichamen en hun banen. Ja, hij 'hoorde de harmonie der sferen'. De wiskundige schoonheid van de kosmos. Hing de Franse dichter Baudelaire - in wiens wereldberoemde werk, 'les Fleurs du Mal', het weergaloze gedicht 'Correspondances' troont - toen al in de lucht? We komen later zeker nog op dit boegbeeld van de Franse dichtkunst terug.
Symfonie, harmonie en schoonheid
Pythagoras stelde vast dat álle schoonheid, of het nu gaat om een oogstrelend lichaam, een sierlijke hemelbaan of betoverende mooie muziek, samenhangt met de schoonheid van wiskundige verhoudingen. Wondermooie verhoudingen waar al dat betoverends een weerkaatsing, een verschijning, een materialisatie of een manifestatie van is. Zo zouden er zelfs ideale verhoudingen zijn.
In deze optiek valt de esthetica (de leer der schoonheid) volledig terug te voeren op de mathematica. Kunst was in de wereld van Pythagoras nauw verweven met de wiskunde. Zó zelfs dat je je kunt afvragen of in wiskunde kunst zit, in kunst wiskunde of allebei in elkaar.
Roeping en roes van Pythagoras
Pythagoras moet in een roes geweest zijn, dronken van alle luister der wiskunde. Of ruimer in de zevende hemel van een hele metafysische wereld. Hij liep er letterlijk van over: Volgens Iamblichus, een Griekstalige filosoof van Syrische origine van ergens rond het jaar 250 na Christus, was de missie van Pythagoras 'de vergankelijke natuur genadevol de heilbrengende vonk te schenken van gelukzaligheid en filosofie'.
Mysteriescholen
Dat deed hij door mysteriescholen op te richten. Zijn volgelingen, mannen én vrouwen, werden ingewijd en leefden als een soort monniken. Volgens diezelfde Iamblichus, 'maakten de Pythagoreeërs hun ochtendwandeling alleen. Zij gingen naar plaatsen waar eenzaamheid en waardige stilte heerste, waar heiligdommen, waar heilige bossen waren en wat verder het hart verheugt.[ ] Die rust is bevorderlijk voor het ordenen van het denken. [ ] Na de ochtendwandeling ontmoetten zij elkaar, bij voorkeur in tempels of op geestelijke plaatsen. Zij benutten deze gelegenheid om te onderwijzen en te leren [ ] In de late namiddag gingen zij weer wandelen, nu niet zoals 's morgens apart, maar met z'n tweeën of drieën, zij memoreerden het geleerde en oefenden zich in de edele studies [ ]'
De muzen
Pythagoras was - laten we dat niet vergeten - van ver voor de Verlichting. Zijn hele denk- en leefstijl waren doordrenkt met de godsdiensten en mythologieën waar hij als Egyptereiziger en als Griek van het eiland Samos mee in contact kwam. Hij vierde de wijn, vereerde diens god, Dionysius, en liet zich inspireren door de Muzen. Sterker nog: In zijn toespraak tot de Senaat zou hij volgens Iamblichus tot het volgende hebben opgeroepen: 'Richt een heiligdom op voor de muzen [] het muzenkoor is altijd een en hetzelfde. Bovendien omvat het samenklank, harmonie, ritmische orde en alles wat eendracht tot stand brengt. Ook strekt de macht van de muzen zich niet alleen uit over de mooiste voorwerpen van beschouwing, maar ook over de symfonie en de harmonie van het zijnde'. (p56/ J45)
De edele studies
Opgestegen als Pythagoras was in wiskundige sferen, is het verre van een wonder dat hij zijn volgelingen verplichtte zich te verdiepen in de vier 'mathemata' ('dat wat geleerd moet worden'). Deze vier mathemata waren de rekenkunde, de geometrie, de astronomie en tenslotte de harmonieleer oftewel de muziekleer.
De magie van het getal
De afleidingen van de Stelling van Pythagoras illustreren een wonderlijke, welhaast magische kant van de geometrie. Die magie ontwaarde onze rekenmeester ook in het getal. De wondere wereld der cijfers bracht hij tot uitdrukking in zijn Tetractys. Voor getallengoochelaars en wiskunde virtuozen een feest. Want dit ene piramidale figuur vangt talloze wiskundige verbanden en werkelijkheden in beeld.
Tetractys
Misschien wel het meest simpele verband, maar zeker niet het onbelangrijkste, is het volgende:
*In de piramide komen we top-down (van de punt tot aan de basis) vier lagen tegen die achtereenvolgens bestaan uit; een punt (1), twee punten (2), drie punten (3) en vier punten (4).
*De som van deze getallen maakt precies het getal 10, de eenheid van het tientallige getallenstelsel: 1 + 2 + 3 + 4 = 10
De symboliek van het Tetractys
Het tetractys werkt duidelijk als een open symbool; Één beeld weerspiegelt een (vrijwel) onuitputtelijke hoeveelheid mathematische verbanden en verhalen. Waarmee Pythagoras geliefde symbool komt te liggen in het centrum van een heel wiskundig web. Maar voor Pythagoras lag het Tetractys daarmee zelfs in het middelpunt van een compleet kosmologisch netwerk. In zijn optiek werd het heelal met alles wat daar in is, immers getekend en gevormd - om maar niet te zeggen bezield - door de mathematische werkelijkheid.
Het Tetractys had derhalve niet alleen betrekking op de geometrie en de getallenleer, maar ruimer op de héle werkelijkheid. Het kenmerkende van open symbolen is dat je er anders dan bij gesloten symbolen (zoals een verkeersbord) niet één vaste betekenis kan opplakken, maar dat het symbool een scheppend karakter heeft. Je kunt er verhalen en verbanden aan blijven ophangen. Kort en goed zal het Tetractys zelfs voor Pythagoras in hoogst eigen persoon niet slechts één vaste betekenis hebben gehad. Bovendien zullen velen na hem op verschillende manieren en vanuit verschillende invalshoeken hebben geprobeerd dit symbool uit te leggen.
Even los van de vraag wat Pythagoras met zijn geesteskind precies voor ogen had, zien we een duidelijke lijn verschijnen die van de grottekeningen in het Vézèredal, langs de sterrenbeelden naar het Tetractys loopt. Open symbolen blijven altijd en overal weer opduiken en verschijnen.
Het is een lastige, zo niet onmogelijke opdracht te achterhalen wat onze Griekse filosoof van meer dan 2,5 duizend jaar geleden met zijn piramidale figuur heeft willen zeggen, ook al hebben twee belangrijke historische bronnen, Aristoteles en Iamblichus (die overigens niet eens tijdgenoten waren) er wel iets over los gelaten. Het blijft dus gissen. Toch lijken er wel een paar aanknopingspunten te zijn.
Zo werd in de Oudheid het getal 1 vaak gezien als het symbool voor ÉÉNHEID. Terwijl het getal 10 stond voor de compleetheid. Het AL.
Maar wat zijn dan de 2, de 3 en de 4? Naar alle waarschijnlijkheid horen zij thuis in het verhaal van het Één en het Al. Kijken wij voorts naar de menselijke denklijn die als een trein in het duister komt opdoemen uit de prehistorische nacht der tijden, dan zien we doorheen de grotkunst, de astrologie en de godenparen zich een duidelijke tweedeling aftekenen in de natuur, de kosmos en de godenwereld. Dus zou de twee weleens kunnen staan voor de twee polen van het universum; HET MANNELIJK EN HET VROUWELIJK.
De 3 laat zich dan makkelijk raden. Tussen de twee polen ontstaat ENERGIE. De kracht om te vormen en te creëren. In meer menselijke begrippen kunnen we stellen dat seksuele energie (met haar verlangen naar de andere sekse) slechts dan kan ontstaan wanneer het mannelijk en het vrouwelijk zich van zichzelf en van elkaar bewustzijn. Daarmee staat de 3 ook voor BEWUSTZIJN.
De betekenis van de 4 vloeit als vanzelf uit dit energetische spel voort: De energie gaat stromen: Het POTENTIËLE wordt (deels) GEACTUALISEERD, het mogelijke (deels) gerealiseerd. De polen CREËREN, vormen, brengen voort. De materie verschijnt.
De kosmos met al wat daar in is en met al waaruit zij is voortgekomen, is compleet; de som van de 1, 2, 3 en 4 (1 + 2 + 3 + 4 = 10).
Bovenstaande interpretatie komt min of meer overeen met die van een Konrad Dietzfelbinger en vele anderen:
*Het getal 1 staat voor het Al, de eenheid (in diversiteit) van alles.
*Het getal 2 staat voor de deling van het Al in twee polen (ook wel *vader en moeder* genoemd).
*Het getal 3 staat voor bewustzijn.
De vader spiegelt zich in de moeder. Hij wordt zich bewust van zichzelf (de vader) en van het andere (de moeder).
*Het getal 4 staat voor het realiseren/ actualiseren.
De energie gaat stromen, wordt kracht, wordt werkzaam. Het potentiële kan nu geactualiseerd gaan worden, het mogelijke gerealiseerd. Beweging ontstaat. Materie verschijnt.
Verbinding en ziel
Met Pythagoras zien we een wiskundige werkelijkheid verschijnen waarvan alles doortrokken is. Alles is wiskundig. Alles bestaat uit verhoudingen; de kleuren, de hemelbanen en de muziek. De hele kosmos. Verhoudingen kunnen ideaal zijn; staan voor harmonie, symfonie, kunst en schoonheid. Vanuit onze ziel kunnen we al die wiskundige schoonheid waarnemen en erin opstijgen. Ermee verbonden zijn. Wiskunde is meer dan wetten en samenhang alleen. Meer dan onwrikbare werkelijkheden en onwankelbare verbanden. Meer dan formules en rekenpartijen. Wiskunde is bovenal schoonheid, wijsheid en gevoel. Ziel. Een universele ziel waarin onze individuele ziel volledig kan opgaan.
Interessante literatuur
*Pythagoras, Wissenschaft und Spiritualität, Konrad Dietzfelbinger
Plato en zijn ideeënwereld
Platonische liefde
Plato heeft zijn naam vereeuwigd in de alom bekende uitdrukking een platonische liefde. Een liefde die ver uitstijgt boven het aardse, lichamelijke genot. En die de neus ophaalt voor al wat zinnelijk en zintuiglijk is. Hoe anders dan bij het hindoeïsme waarin Shiva en Shakti je langs de weg van sublieme seks meevoeren naar een kosmische extase. En hoe anders dan in die Oud Griekse tempels waarin je in de goddelijke liefde werd ingewijd. Het betekende een regelrechte draai van 180 graden t.o.v. een wereld waarin gewijde erotiek nog heilig was en de poort opende naar een hogere werkelijkheid.
Plato
Plato was een filosoof uit het Oude Athene. Hij leefde van circa 427 tot zo'n 347 voor Christus. Hoewel Plato ongeveer 153 jaar na Pythagoras ter wereld kwam, was zijn denkwereld duidelijk van diens gedachtengoed doortrokken. Geen wonder want onze Oud Griekse getallengoochelaar die hemelse sferen hoorde, hing nog altijd in de lucht. Ook in Zuid Italië, waar Plato lange tijd onder volgelingen van Pythagoras vertoefde.
Plato
De ziel als zintuig
Pythagoras relativeerde de rol van onze zintuigen. Waar het omging was NIET HOE je de dingen (zintuiglijk) waarnam, MAAR eerst en vooral WAT je waarnam. Namelijk verhoudingen en wiskundige schoonheid. Plato trok deze lijn door.
Phaedo
Plato was niet alleen een groot bewonderaar van Pythagoras, maar minstens zoveel van Socrates aan wie hij de hoofdrol toebedeelde in zijn 'Phaedo'.
Phaedo
Socrates of de 'belichaming van de filosofie'
Socrates was in zijn ogen de belichaming van de filosofie. Al is de term 'belichaming' uitgerekend in deze context wat ongelukkig. De grote meester stond namelijk met zijn filosofie mijlenver boven zijn lichaam met al zijn minderwaardige noden en lusten, bekommeringen en bekrompenheden. De filosoof vergat vaak te eten en te drinken en kon urenlang roerloos, op blote voeten in de sneeuw staan denken, volledig opgegaan als hij was in hoger gedachtensferen.
De kerker van zijn ziel
In de 'Phaedo' komen we Socrates tegen in zijn dodencel. Zijn laatste uurtje heeft geslagen. Het is de dag van zijn executie. Hem wacht de gifbeker. Een gruwelijke dood. Beefde hij? Sidderde hij? Huilde hij? Krijste hij? Rende hij panisch van angst in zijn cel op en neer? Was hij radeloos en redeloos geworden? De meester lag er, integendeel, zijn jonge vrienden in alle rust te onderrichten. Redenerend, argumenterend, verlangend naar de dood. Hij luisterde, antwoordde en stelde vragen, en nam zijn leerlingen stapje voor stapje mee in logische en sluitende redeneringen. De filosoof maakte zich zichtbaar drukker om de waarheid dan om het lot dat zijn lichaam wachtte. De kerker van zijn ziel.
Plato's ideeënleer
Toch zou het een misvatting zijn om de filosofie die Socrates in Plato's Phaedo uit de doeken doet, toe te schrijven aan deze filosofie held zelf. Het gaat eerder om een projectie van Plato's eígen gedachten. Al is het zeker waar dat Socrates voor het zogenaamd bederven van de jeugd ter dood is gebracht.
Ideeën en kopieën
Volgens Plato's ideeënleer leven we in een soort schijnwereld. Wat wij zintuiglijk waarnemen zijn onvolmaakte en veranderlijke kopieën van volmaakte en onveranderlijke ideeën. Zo heb je, bijvoorbeeld, in onze vergankelijke wereld de zichtbare kopie van het idee 'boom' dat ligt besloten in een onvergankelijke en onzichtbare werkelijkheid. Het idee van een niet zintuiglijk waarneembare, metafysische werkelijkheid komt in Plato's leer duidelijk naar voren. Wat wij zintuiglijk waarnemen zijn dus níet de ideeën zelf, de 'poppen', maar hun 'schaduwen', de schimmen in een schimmenspel.
Schimmen
Verraderlijke zintuigen
Op slag zijn onze zintuigen in een kwaad daglicht gesteld: Ze zijn een bron van bedrog en van verraderlijke kennis.
Een intellectueel zintuig
Maar is er een uitweg? Of zitten we hopeloos gevangen in een schijnwereld? Opgesloten in een lichaam met zintuigen die ons een rad voor ogen draaien? En is het ons dan werkelijk niet gegeven om door te dringen tot het wezen der dingen? De ideeën zelf?
Zeker wel. In lijn met Pythagoras pleit Plato voor een puur leven waarin wij ons afkeren van de lichamelijke genoegens van het leven en ons focussen op de filosofie. Want slechts dan kunnen wij een intellectueel zintuig ontwikkelen waarmee we de werkelijkheid kunnen waarnemen.
Wat moeten we ons bij Plato's ideeën voorstellen?
Toch zag Plato zelf ook wel in dat er een paar problemen kleven aan zijn ideeënleer. Want hoe zit het eigenlijk met vieze of rare dingen? Zou er werkelijk waar een idee zijn van - laten we eens zeggen - modder? Of hoe komt het dat we één idee van steen hebben, maar dat in onze wereld nog geen twee stenen precies hetzelfde zijn? En hoe zit het eigenlijk met de gehelen en hun delen? Stel dat we het idee voor mens hebben? Hebben we dan ook de ideeën voor - laat eens kijken - 'haar', 'navel' en 'neus'?
We zijn er met de ideeënleer zelf duidelijk nog niet, maar - zoals we later zullen zien - betekent deze filosofie een behoorlijke stap voorwaarts in het wetenschappelijke denken.
Tegengestelden
Volgens Plato komt het leven voort uit de dood en de dood weer uit het leven. Niets bestaat louter op zichzelf. Alles dankt zijn bestaan aan het andere. Alles is t.o.v. het andere. Tegengestelden spelen een grote rol in de gedachtewereld van Plato. Eigenlijk kunnen deze allen in twee families tegenover elkaar worden gesteld:
| Idee |
Kopie |
| Goddelijk |
Menselijk |
| Onvergankelijk |
Vergankelijk |
| Onsterfelijk |
Sterfelijk |
| Onveranderlijk |
Veranderlijk |
| Onstoffelijk/ immaterieel |
Stoffelijk/ materieel |
| Onzichtbaar |
Zichtbaar |
| Ziel |
Lichaam |
| Etc. |
Etc. |
Prenatale kennis
In zijn Phaedo wierp Plato twee vragen op van levensbelang voor de wetenschap: Namelijk wat is kennis? En vooral waar komt deze vandaan? Tegenwoordig lijken dat in academische kringen twee meer dan vanzelfsprekende vragen. Maar zijn wij geen reuzen omdat wij staan op de schouders van ons voorgeslacht? Het is met dit soort schijnbaar simpele dingen nu eenmaal zo dat je er maar net op moet komen. Net zoals met de stelling van Pythagoras.
Bovendien moet Plato zich hebben afgevraagd of het überhaupt wel mogelijk is dat we al onze kennis tijdens ons korte bestaantje hier op aarde bij elkaar gesprokkeld hebben. En dat dan ook nog eens met zintuigen die ons met een kluitje in het riet sturen!
Goed, maar als dat dan níet zo is - iets wat we eigenlijk allemaal wel intuïtief aanvoelen -, waar komt al onze kennis dan wél vandaan? Terug naar de ideeënleer. Hoe kunnen we, bijvoorbeeld, onderscheiden wat een boom is? En wat een steen? En wat een mens? Is dat niet dankzij de ideeën die wij in ons dragen en van waaruit wij dit alles kunnen HER-kennen?
Maar waar komen ze vandaan, deze ideeën?
Dat lijkt mooi, alleen is dan wel de vraag hoe wij aan deze ideeën komen. Nu komen we deze hier op aarde niet als zodanig tegen, laat staan dat we ze als zodanig zintuiglijk waarnemen. Dan moeten we ze dus elders hebben leren kennen. Maar waar? Was dat niet daar waar we deze onzichtbare ideeën op niet zintuiglijke wijze konden waarnemen?
Prima, maar waar was dat? Was dat niet in de hemel? Of liever nog in termen van de Oude Grieken zelf in Hades (de onderwereld oftewel het dodenrijk)?
Reïncarnatie
Als dat zo is, kan dit eigenlijk maar één ding betekenen: Voor wij ter wereld kwamen, verbleven wij in het dodenrijk, daar waar we de onstoffelijke en onzichtbare ideeën direct, d.w.z. zonder zintuiglijke omwegen, met onze onstoffelijke en onzichtbare ziel konden waarnemen.
Conclusie
Conclusie: Het is niet hier op aarde dat wij onze kennis vergaren, maar in ons PRENATALE LEVEN. Een leven dat voorafgaat aan onze geboorte. Wat wij weten, weten wij vanuit een vorig leven, niet hier op aarde, maar in het dodenrijk. Het is derhalve PRENATALE KENNIS.
Toch weten wij niet alles. Niet bewust althans. Want al die kennis ligt diep in ons. In diepe rust. Ze moet dan ook geactiveerd worden, gewekt, omhoog getrokken in onze HER-innering. En ook dat betekent weer één ding: leren is geen nieuwe kennis vergaren, maar oude herontdekken.
Metafysische werkelijkheid
In de ogen van Plato zijn de ideeën geen intellectuele constructen van de mens. Ze zijn allerminst subjectief van aard. De ideeën liggen namelijk in Hades, het dodenrijk, of in ieder geval in een andere, Platonische ruimte (of dimensie). Ze bestaan derhalve in een objectieve en metafysische werkelijkheid.
Dualisme
Voordat wij in een stoffelijk mensenlichaam op aarde kwamen, leefde onze onstoffelijke ziel in een platonische ruimte. Met onze vergankelijke, fysieke zintuigen nemen we slechts veranderlijke schaduwen waar van een onveranderlijke, metafysische werkelijkheid. Maar dat geldt niet voor de ziel. Eenmaal bevrijd uit of bevrijd van haar lichaam met zijn verraderlijke zintuigen, die ons in een schijnwereld opsluiten, zuigt de ziel trouw de ideeën in. Zij voedt zich zodoende met ware kennis van het eeuwige en onveranderlijke wezen der dingen. Het lichaam is de kerker van de ziel.
Plato zet lichaam en geest lijnrecht tegenover elkaar; in een keiharde tegenstelling, waarbij het lichaam staat voor schijn en bedrog, en de ziel voor verbinding met de zuivere ideeën.
Sterven en versterven
Het lichaam is de kerker van de ziel. Het sluit haar op in een schijnwekelijkheid. Voor onze geboorte leefde onze ziel echter frank en vrij in een onzichtbare, onstoffelijke wereld. Dus is ook de ziel onstoffelijk en onzichtbaar, dit in tegenstelling tot ons stoffelijke en zichtbare lichaam.
Wanneer wij nu sterven zal onze ziel terugkeren naar Hades, terwijl ons lichaam hier op aarde zal vergaan. Bevrijd uit haar kerker en uit iedere schijnwerkelijkheid zal de ziel zich laven aan de bron van ware kennis. Plato's 'ideeënfontein'. De dood is hier een regelrechte bevrijding. Een feest voor filosofen. Want pas dan wordt de kerkerdeur van ons lichaam wijd opengegooid en ziet de ziel na lange tijd het daglicht weer waarin de ideeën staan te schitteren.
Maar voor het zo ver is, voordat het spreekwoordelijke Vadertje Tijd ons met zijn zeis komt halen, kunnen we ons misschien niet bevrijden uít ons lichaam, maar dan toch wel ván ons lichaam. We kunnen ons namelijk volledig focussen op de filosofie die zich niets anders ten doel stelt dan ons af te wenden van zintuiglijke dwalingen en ons te richten op de metafysische werkelijkheid, langs de weg van de rede en ons goede verstand. In die zin is filosoferen sterven - we verlaten de kerker der dwalingen -; versterven - we bevrijden ons van de tirannie waarmee ons lichaam zich met zijn noden en zijn lusten in zijn greep houdt - en triomferen - we triomferen over ons lichaam, onze zintuigen, het zinnelijke en de dood -.
Geen wonder dat Socrates, als boegbeeld van de filosofie, in Plato's Phaedo een wijsgerige zwanenzang aanheft. Want zwanen - zo legt Socrates uit - zingen vlak voor hun dood om hun vreugde uit te roepen. Zeker. Want is er ook maar één vogel die zingt uit misère of mistroostigheid?!
Dieren
Dieren bevolken de belevingswereld van de mens. Vanaf onze vroegste kunst tot de 21e eeuw aan toe verschijnen ze op grotwanden, in mythen, fabels en andere vertellingen. Ze weerspiegelen het grootse, het goddelijke of het overweldigende, of houden ons juist een lachspiegel voor waarin wij onszelf, of - laten we eerlijk zijn - liever een ander zien staan in de naakte waarheid van zijn beschamend kleine, menselijke karaktertrekjes. In dit circus voert Plato een aantal dieren ten tonele. Gulzige mensen keren in een volgend leven terug in de huid van een ezel en tirannen als een wolf of valk. Terwijl zwanen filosofisch de vreugde van hun naderende dood uitzingen.
Schwanengesang Schubert (piano en viool)
Schwanengesang Schubert (zang)
Ziel en verbinding
Voor Plato ligt de ware kennis in ons. In onze ziel. Zodat wij ons VAN BINNENUIT kunnen verbinden met de ideeënwereld. Plato koppelt deze kennis aan een voor-aards (prenataal) bestaan. Hij tracht hiermee het bestaan van al die kennis die wij met onze geboorte al hebben meegekregen (PRENATALE KENNIS), te verklaren. Hiermee zet hij ons op een belangrijk spoor. Want is een voor-aards bestaan in Hades wel de enig mogelijke verklaring?
ZIJLIJNEN
Bestaat de platonische werkelijkheid? Zij was volgens de Franse film 'Galilée ou l'Amour de Dieu' het antwoord van paus Urbanus VIII op de wetenschappelijke 'bevliegingen' die de katholieke wereld op zijn kop dreigden te zetten. Letterlijk bijna: Want de Italiaanse natuurkundige Galileo Galilei (1564-1642) meende toch bewezen te hebben dat het niet de zon was die om de aarde draaide, maar andersom de aarde om de zon.
De 'onruststoker' werd dan ook zonder pardon voor de inquisitie gesleept. Ten overstaan van zijn strenge rechters moest hij zijn knap staaltje wetenschappelijk werk staan te verdedigen. Tegen de klippen op. Galilei leefde duidelijk in een heel andere denkwereld dan de dominicanen die hem compleet wilden overdonderen. Bovendien ging het bij deze oerconservatieve monniken om het handhaven van de gevestigde orde, en bij Galilei om verandering in het vastgeroeste wereldbeeld. Om de wetenschappelijke vooruitgang.
Het zag er somber voor hem uit. Het scheelde een haar of hij moest zijn heliocentrische 'beweringen' bekopen met de brandstapel. Maar dan ging daar middenin de nacht de deur van zijn kerker zachtjes open. Paus Urbanus VIII trad stiekem binnen. Galilei was zeker van zijn zaak. Alles klopte toch? Alles was toch bewezen? Maar hij bracht de paus niet van zijn stuk: Want wat was zijn antwoord? Kort samengevat, kwam het hier op neer: Ach, jij houdt je bezig met de vergankelijke werkelijkheid, maar ik met de onvergankelijke.
Paus Urbanus bestreed de bevindingen van Galilei niet direct. In diens cel althans. Het mocht dan allemaal best waar zijn, alleen wat betekenden deze tegen de achtergrond van een eeuwige en onvergankelijke werkelijkheid? Wat bleef er van ze over? Wat anders dan wat schimmen en wat schaduwen?
In deze magnifieke Franse film wordt terecht benadrukt hoezeer Plato's gedachtegoed zijn stempel heeft gedrukt op de Katholieke Kerk.
Galilée ou l'amour de Dieu (fragment)
Galilée ou l'Amour de Dieu (Franse film)
INTERESSANTE LITERATUUR
Phaedo, Plato
Aristoteles, over de ziel, het leven en het streven
Terug op aarde
In de grotkunst uit de IJstijd spreken de natuurkrachten door hele wolken dieren op de wanden van het Vézère-dal. In het Oude Europa stijgen we met de watervogels op naar de hoogte van natuurgodinnen. Met de komst van de astrologie en de astronomie slaan we onze onderzoeks-vleugels uit in het onmetelijke heelal. We zweven in de hoge hoogte van kosmische goden en godinnen en komen met Plato en Pythagoras in de hoger sferen van de wiskunde en de filosofie terecht.
Maar dan komt met Aristoteles de omslag. We vallen terug naar aarde en komen met onze beide voeten op de grond terecht. 'Down to earth'. Onze blik keert zich nu naar het wemelende gedierte hier beneden. Werden in de IJstijd vooral nog de grote, imposante zoogdieren ten tonele gebracht, bij Aristoteles komen we bijna letterlijk uit bij de regenworm. Geen wonder dat deze kritische leerling van Plato nog weleens de aartsvader der biologen wordt genoemd. Niet alleen vanwege zijn blikveld - in zijn 'Over de Ziel' perkt hij zijn domein in tot de planten en dierenwereld -, maar ook vanwege zijn grondhouding.
Hij is nuchter, ontgoochelend haast, en rekent af met alle sterrenkundige en wiskundige dronkenschappen en hoog-draverijen. Al het gefilosofeer over hogere werkelijkheden en onsterfelijkheden worden door Aristoteles duchtig door de mangel gehaald. Lijven en lichamen krijgen weer een plaats. Van de wereld van de muzen belanden we in die van de materie.
Voor velen uit later tijden kwam deze aartsvader der biologen als geroepen. Als een soort Malherbe, de beroemde Franse dichter uit de 17e eeuw die duidelijk ook vond dat het maar eens afgelopen moest zijn met de muzen en van allerlei andere onzin over inspiratiebronnen en openbaringen, omdat dichten eigenlijk gewoon niets anders was dan timmerwerk, waarbij je met bloed, zweet en tranen, en met de juiste cadansen, ritmes en maten je poëem als een kast in elkaar zette.
Enfin Malherbe vint, et, le premier en France,
Fit sentir dans les vers une juste cadence,
D'un mot mis en sa place enseigna le pouvoir,
Et réduisit la muse aux règles du devoir.
(Nicolas Boileau)
Over de ziel
In Aristoteles 'Over de Ziel' komt de bioloog uit zijn filosofie als een vlinder uit zijn cocon. Allereerst voert zijn weg langs vele Griekse filosofen die allen verwoede pogingen hebben gedaan om te weten te komen wat we onder de 'ziel' moeten verstaan. In hun vruchteloos gefilosofeer - in de ogen van Aristoteles althans - waren een of meerdere van onderstaande eigenschappen van de ziel startpunt van hun redeneringen:
*De ziel is licht
Zij moet uit heel klein en heel fijn materiaal bestaan
*De ziel is een beweger
Zij veroorzaakt beweging.
*De ziel beweegt
Zonder zelf te bewegen, kan de ziel geen beweging veroorzaken.
*De ziel is warm
Warmte brengt in beweging.
*De ziel stroomt
Stromingen brengen bewegingen op gang en houden deze in stand.
*De ziel heeft kennis van het gelijke
Het gelijke kan alleen het gelijke kennen. De ziel kent. Dus is de ziel gelijk aan wat het kent.
*De ziel bestaat uit de beginselen van het tegengestelde
Want zonder tegengestelden is er geen beweging mogelijk.
Volgens de ene filosoof is de ziel daarom lucht; klein, fijn en stromend, licht en bewegend en daarom een ideale beweger. Volgens de ander is het vuur en volgens weer een ander bloed. Maar hoe zit het met het gelijke kent het gelijke? We kunnen dat moeilijk letterlijk nemen. Want het is evidente onzin dat we in onze ziel, bijvoorbeeld, een steen van steen dragen. Maar voor haar vormen ligt dat natuurlijk anders.
Toch vond Aristoteles duidelijk dat dit allemaal wel leuk en aardig is, maar dat we met dit soort redeneringen niet echt veel verder komen. Neem nu het idee dat de ziel adem zou zijn. Zonder adem zouden bezielde wezens immers niet kunnen leven. Onzin zegt Aristoteles want planten ademen niet. Of neem nu het idee dat de beweger perse zelf zou moeten bewegen. Onzin zegt Aristoteles wederom want bij dieren kan enkel een waarneming al hun lijf in beweging zetten. (Denk maar eens aan een hond die een stuk worst ziet liggen.)
Onze filosoof gaat zo ver in zijn kritiek dat hij zelfs de aanval opent op zijn oude leermeester, Plato. In zijn 'Timaeus' komt Plato met het idee dat wij met ons denken zouden opgaan in de rondgang van de hemellichamen. Waarmee overigens de suggestie wordt gewekt dat er een soort universele, kosmische ziel zou zijn die de individuele ziel zou (kunnen) aandrijven. Alweer klinkklare onzin volgens Aristoteles omdat ons praktische denken geen rondgang kent. Dat zou wel heel onpraktisch zijn. We streven immers naar een duidelijk eindpunt, een praktische oplossing voor ons probleem. En in cirkels, hoe je het ook wendt of keert, zijn eindpunten nu eenmaal moeilijk te vinden. Hetzelfde geldt ook voor ons theoretische denken. Want daar werken we naar een conclusie toe. Ook al een eindpunt. Conclusie: Als je gezond denkt, denk je lineair en niet circulair. Wanneer je daarentegen in je gedachten alsmaar in kringetjes zou blijven ronddraaien, zou je wel zeer te beklagen zijn.
Nadat Aristoteles al deze hersenspinsels over de ziel achter zich heeft gelaten, veegt hij als het ware de tafel schoon. Hij gaat opnieuw beginnen met een degelijk onderzoek naar de ware aard van de ziel. Daarin komt de LEVENDE NATUUR centraal te staan.
Aristoteles, 'Over de ziel'
Aristoteles kritiek op het dualisme
In de optiek van Plato en Pythagoras was ons lichaam met zijn verraderlijke zintuigen één grote stoorzender voor de ziel, die zich moest openstellen voor de hogere werkelijkheid. Lichaam en ziel kwamen lijnrecht tegenover elkaar te staan. Als twee tegengestelden, maar zeker niet als twee polen of complementen. Er was sprake van een keihard dualisme.
Aristoteles komt in zijn onderzoek naar de ziel tot de conclusie dat van een dergelijk dualisme geen sprake kan zijn. In zijn ogen kan de ziel niet los worden gezien van het lichaam. Met alle gevolgen van dien; want als het lichaam sterft, sterft daarmee ook de ziel. (Al probeert Aristoteles deze zienswijze nog iets te nuanceren door te stellen dat dan misschien een denkend deel van de ziel nog zou blijven voortbestaan. Toch heeft deze poging meer weg van een tegemoetkoming aan zijn leermeester, Plato, of van het zoeken naar een synthese.)
Over het geheel van lichaam en ziel
Anders dan bij zijn voorgangers is het startpunt van Aristoteles niet zo zeer de vraag wat de belangrijkste eigenschappen van de ziel zijn, maar eerder wie of wat een ziel heeft of liever nog wie of wat bezield is. Die vraag beantwoordt hij duidelijk met levende wezens, zoals mensen, planten, bomen en dieren. (NB Rekent Aristoteles hier de mens niet al stilzwijgend onder de dieren?!)
Over emoties in lichaam én ziel
Laten we dus naar de levende natuur kijken, zo lijkt hij ons te willen toeroepen. De bioloog ontpopt zich, slaat zijn natuurwetenschappelijke vleugels uit. Dit aangaande komt hij met een belangrijke observatie. Wanneer wij woedend zijn, zit dan de woede alleen in onze ziel? Of alleen in ons lichaam? Of in beide? Het laatste is duidelijk het geval. We kunnen dit natuurlijk zelf proefondervindelijk bevestigen. Want wanneer we razend zijn, voelen wij dan niet de woede in ons zinderen? En raast dan niet elke vezel van ons mee? Zit de donder dan niet in ons lijf? En laat deze bij katten de ruggen niet bollen en de ogen bliksemen? Ja, want hoe onderscheidbaar zijn nu eigenlijk lichaam en ziel? Denk maar eens aan een hevige verliefdheid! Aristoteles komt hier met een voor ieder zeer herkenbare waarneming en met een mooi stukje gedragsbiologie.
Boze wolf: woede in lichaam en ziel
Baciami ancora (Jovanotti): verliefdheid in lichaam en ziel
Over de koppeling tussen leven en ziel enerzijds en tussen leven, lijven, functies en structuur anderzijds
Blijft dit voor Aristoteles bij een losse constatering? Zeker niet. Laten we eens verder kijken naar planten en dieren. Dieren hebben lijven en planten een soort lichaam met stengels, bladeren en wortels. Die lichamen en lijven zitten niet willekeurig in elkaar. Ze zijn op een bepaalde wijze gestructureerd. Die STRUCTUUR wordt bepaald door verschillende FUNCTIES die horen bij het leven, zoals:
*zich voeden
*bewegen (waaronder zich verplaatsen en veranderen)
*waarnemen
*denken
*streven
*zich vermenigvuldigen
Zintuigen van de wolf
Zintuigen van de slak
Lichaamsfuncties van de regenworm
Over de ziel, functies en bijpassende lichamen
We kunnen dit makkelijk voor ons zien; de monden, bekken en snavels die horen bij het zich voeden; de armen, poten, staarten en vinnen bij het bewegen; de zaden, knoppen en cocons bij het veranderen; de ogen, oren en neuzen bij het waarnemen; en de hersens met hun hersenpan bij het denken. De ZIEL kunnen we dus moeilijk los zien van een BIJPASSEND LICHAAM. Ze horen bij elkaar.
Dat is ook logisch, zo merkt Aristoteles op, want als de ziel bewerkstelligt en het lichaam ondervindt, en als de ziel in beweging brengt en het lichaam in beweging komt, dan moeten ze iets met elkaar gemeen hebben, dan moeten ze in verband staan met elkaar. M.a.w. dan moeten ze op elkaar zijn toegerust.
Over verschillende functies, verschillende lijven en verschillende zielen
Laten we onze blik verder gaan door het planten- en dierenrijk dan zien we al snel dat er verschillende soorten levende wezens zijn; bomen, planten en dieren, en dat we binnen deze hoofdcategorieën ook weer verschillende soorten hebben, dus verschillende soorten bomen, verschillende soorten planten en verschillende soorten dieren. Die verschillen worden (vooral) veroorzaakt door de verschillen in functies die aan de verschillende soorten eigen zijn. Dit kan mooi worden geïllustreerd aan de hand van de waarnemingsorganen. De mens kan voelen, proeven, horen, zien en ruiken. Daarom hebben wij ogen, oren, gevoelige vingertoppen, een tong en een neus. Maar bij een regenworm beperkt zich dat tot voelen en tot een kaal lijf. Je zou je hier dus de vraag kunnen stellen of een mensenziel wel bij het lijf van een regenworm past en of andersom de ziel van een regenworm wel bij het lichaam van een mens hoort. Ziel en lichaam zijn aan elkaar gekoppeld. Dus als we talloze lichaamssoorten hebben, hebben we ook talloze soorten zielen.
Over de koppeling tussen de ziel, het lichaam en de buitenwereld
Merk overigens op dat bovengenoemde functies (zoals waarnemen en zich voeden) die bepalend zijn voor lijf én ziel, naar de buitenwereld gericht zijn. De ziel kan daarbij niet zomaar los van die buitenwereld in een willekeurig lijf of lichaam worden geplaatst. Als iets dat je er even in stopt.
Graden van complexiteit
Aristoteles bespeurt duidelijk verschillende graden van complexiteit. Zo zit een regenworm natuurlijk een stuk eenvoudiger en minder geavanceerd in elkaar dan een mens. Qua lijf, en dus ook qua ziel. Binnen deze graden van complexiteit zit een duidelijke opbouw; in het complexere vinden we het minder-complexe terug. Aristoteles vergelijkt het met een rechthoek waarin we twee driehoeken kunnen vinden.
Lichaam en ziel: de regenworm
Lichaam en ziel: de mens
Categorieën
Aristoteles vervolgt zijn onderzoek. Graden van complexiteit vinden we niet alleen bij dieren, maar überhaupt in de materie. Zo hebben we daar de volgende categorieën:
*natuurlijke lichamen
(i.t.t. artefacten zoals tafels en vazen)
Waaronder:
*niet-levende materie
-(zoals stenen en metalen)
en
*levende materie
(zoals mensen en dieren)
Hiertussen kunnen we de volgende categorie invoegen:
*materie met structuren die bij leven horen
Deze indeling veronderstelt een bepaalde ontwikkeling of trap. Met eerst of onderaan sec de materie, vervolgens de materie met structuren die horen bij leven en als laatste of bovenaan de levende materie.
Vragen rollen aan als de golven van de zee bij het lezen van 'Over de Ziel'. Had Aristoteles hier, bijvoorbeeld, al een ontwikkeling bespeurd? Was het voor hem stiekem al een soort evolutie? Of toch nog slechts een trap?
Maar laten we verder gaan met het volgen van zijn onderzoek. Want wat is nu de ziel?!
Leven ín én uít de materie
Wat is de ziel? Het geheim schuilt volgens Aristoteles in dat wat het verschil maakt tussen níet-levende en lévende materie. Maar wat is dat? Zoals we hebben gezien, is dat de structuur. Het is dus de structuur die maakt dat een natuurlijk lichaam leeft / kan leven (en dus niet iets als een levensadem die er van buitenaf wordt ingeblazen).
Wat betekent dat? Dat betekent dat het leven NIET VAN BUITENAF aan een natuurlijk lichaam wordt gegeven, MAAR veeleer dat het leven VANUIT HET LICHAAM ZÉLF komt, vanuit haar structuur.
Het lichaam is niet iets dat iets onderliggends nodig heeft, maar eerder zelf fungeert als iets onderliggends (pg. 173)
Immanent
Kortom, het leven komt uit de materie zelf (immanent) en niet van buitenaf in de materie (transcendent).
Wat is de ziel?
Als nu
1.
het verschil tussen niet-levende en levende materie hem zit in de structuur,
en
2.
het leven uit de materie zelf komt,
dan dringt de conclusie zich op dat
3.
óók de structuur uit de materie komt
(en dat de materie die niet van buitenaf ontvangt als een stukje pottenbakkersklei).
Tegelijkertijd schrijft Aristoteles de eigenschap bezield toe aan levende wezens, maar niet aan de niet-levende materie zelf(*). Logischerwijze brengt deze 'eigenwijze' leerling van Plato STRUCTUUR EN ZIEL met elkaar in verband. Sterker nog in eerste aanzet identificeert hij ze met elkaar.
Is dit een onlogische gedachte? Vergelijk het eens met een zaadje van - om maar in Griekse sferen te blijven - een knoestige olijfboom of een torenhoge ceder. In dat minuscule dingetje ligt de structuur, de ziel van de boom al opgesloten.
Het zaadje van een cederboom
Een imposante cederboom
Manieren van zijn
Als nu de structuren die horen bij leven, en leven zelf al in bepaalde materie zit, en uit die materie komt of liever kan komen, dan hebben we te maken met verschillende MANIEREN VAN ZIJN, namelijk met:
*mogelijk zijn (potentieel),
*streven
*zijn/ waarneembaar zijn/ geactualiseerd zijn
Deze manieren van zijn kunnen we, om er een beeld bij te vormen, weer illustreren aan de hand van het zaadje van de cederboom. In het petieterig kleine zaadje zit, hoe je het ook went of keert, reeds de mogelijkheid uit te groeien tot een torenhoge boom. Dat is duidelijk wat het zaadje (op welke manier dan ook) wil. Het is haar STREVEN. Misschien wel een van de kernbegrippen uit de biologie. Want streven levende organismen er niet naar te groeien? Te blijven leven? Zich te vermenigvuldigen? De soort te bestendigen?
Als nu de omstandigheden goed zijn - d.w.z. er is aan een aantal voorwaarden voldaan, zoals voldoende zonlicht, water en voedingsstoffen -, dan krijgen we een heuse cederboom waar we bijna letterlijk niet meer omheen kunnen. Het is een reus die daadwerkelijk is. Een boom die vanuit het mogelijke geactualiseerd is en stevig staat in een voor ons waarneembare wereld.
Zaden: mogelijkheid tot en streven naar volwassen leven
Ziel, mogelijkheid en verwerkelijking
In (bepaalde) natuurlijke lichamen ligt, volgens Aristoteles, de MOGELIJKHEID TOT LEVEN. Die mogelijkheid kan geactualiseerd oftewel verwerkelijkt worden. En het is juist die VERWERKELIJKING die het verschil maakt tussen niet-levende en levende natuurlijke lichamen. Precies daar waar Plato's leerling de ziel zocht.
Dus is de ziel de verwerkelijking van een natuurlijk lichaam dat als mogelijkheid leven heeft. (Hoofdstuk II)
Over de ziel, kennis en mogelijkheid tot leven
Zoals een Malherbe zijn verzen schuurt, zo polijst Aristoteles zijn filosofie. Het moet steeds preciezer en steeds exacter. En zo is de ziel niet zomaar een verwerkelijking, maar een eerste verwerkelijking.
Alleen wat bedoelde hij daarmee? En wat betekent verwerkelijking überhaupt? Verwerkelijking kan ik het Grieks een meer actieve of een meer passieve betekenis hebben. In die zin kan verwerkelijken vergelijkbaar zijn met kennen/ bezitten zonder werkzaamheid, en slapen (meer passief) of met beschouwen en waken (meer actief).
Waar een ziel is, zo schrijft Aristoteles, heb je waken en slapen. Echter,
wat ontstaan betreft is in hetzelfde individu de kennis eerder. Daarom is de ziel de eerste verwerkelijking van een natuurlijk lichaam dat als mogelijkheid leven heeft. (pg.175)
Over kennis en ziel
Vrij vertaald - Aristoteles drukt zich een stuk terughoudender uit - is de ziel kennis. Kennis wellicht van de (opeenvolgende) levensstructuren van een natuurlijk lichaam die deze met het leven zelf daarin verwerkelijkt.
Het beeld van het cederboomzaadje is hier illustratief. Is het zaadje bezield? Ja, want in dat minuscule dingetje ligt de kennis van alle stadia en structuren van de ceder al opgeslagen. En ja, want die kennis is het eerste wat nodig is om van niet-levende materie een levend lichaam te maken. Het is het eerste station op weg naar een levend lichaam. Derhalve is deze kennis de eerste verwerkelijking van een natuurlijk lichaam dat de mogelijkheid tot leven heeft, en dus haar ziel. Fascinerend. Evenzo zit in kikkerdril al de kennis der kikkers en kikkervisjes of in vlinder-eieren die der rupsen en vlinders.
Kikkerdril: kennis om een kikker te worden
Universalia
Maar bestaan diersoorten eigenlijk wel? Bestaan ze als een platonisch idee? Als een universele en immateriële werkelijkheid? Als een universele vorm waarin de individuen gegoten worden? Als een stempel in een onzichtbare en onstoffelijke werkelijkheid? Die de dieren van een soort tekent? Vormt? Is het de ezel die de ezels maakt? Oftewel de verzameling de elementen? Of is het juist andersom? Zijn het de ezels die de ezel maken? Oftewel de elementen de verzameling? En als dat laatste zo is, zijn wij het dan niet zélf die de verzamelingen en indelingen maken? Buiten iedere universele of hogere werkelijkheid om? Zodat diersoorten niets meer en niets minder zijn dan menselijke concepten? Hersenspinsels misschien?
Wat Aristoteles hier zelf precies voor ogen had verflauwt wellicht bij de universalieënstrijd die zijn beschouwingen vele eeuwen later aanwakkerden. Het werk van deze filosoof uit de Griekse Oudheid gaf voeding aan een paar stevige vragen die de gevestigde ideeën uit later tijden eens flink op de proef zouden stellen. Bovendien gaf het een voorzet aan hele nieuwe denkrichtingen (waarover later meer).
Aristoteles opvattingen in 'Over de ziel' kunnen namelijk heel ver worden doorgetrokken en grote gevolgen hebben voor onze blik op de wereld. Zolang we namelijk de individuele ziel koppelen aan een universeel idee (of iets dergelijks) hebben we te maken met een overkoepelende werkelijkheid die de losse individuen verenigt. Zo verenigt, bijvoorbeeld, het idee 'eik' alle eikenbomen, en zijn al deze bomen in essentie 'eik'. Maar wat gebeurt er zodra we dit idee loslaten? Wanneer zo'n overkoepelende werkelijkheid niet meer bestaat? En wanneer we zielen koppelen aan losse lichamen? Houden we dan niet slechts losse individuen over? Losse zielen? Losse bomen die we 'eik' noemen, alleen maar omdat wíj toevallig vinden dat ze op elkaar lijken?
En dat is ergens wat Aristoteles doet. Hij koppelt de ziel aan het leven, het leven aan het lichaam en het lichaam weer aan de ziel. Als nu bij ieder specifiek lichaam een specifieke ziel hoort, en bij iedere specifieke ziel een specifiek lichaam - zoals dat ene speciale wormenlichaam bij die ene speciale ziel en andersom - dan hebben we uiteindelijk alleen maar losse lichamen en zielen. M.a.w. waar we eerst een universele en overkoepelende werkelijkheid hadden is nu alles gefragmenteerd en gereduceerd tot individuen. In die zin bestaat de worm niet meer in de werkelijkheid buiten of boven ons, maar alleen nog maar in ons hoofd. Als een mentaal construct waarmee we proberen een verzameling te maken van losse elementen die in essentie niet hetzelfde zijn: De eik bestaat niet meer, alleen nog maar individuele zielen die we zo noemen.
Een dergelijke kijk dreigt een verarming van ons belevingsspectrum in de hand te werken. Want ervaren we zo nog wel ten volle alle universele krachten, machten en energieën van de natuur? Van de kosmos? Van goden en godinnen? Van godenparen? En/ of van metafysische werkelijkheden?
In grote lijnen
Uit de nacht der tijden rijst het beeld op van een mens die gelaagd is. Vanuit zijn biologische, kosmische en wiskundige lagen kan hij zich verbinden/ verbonden voelen.
Maar met wie of met wat eigenlijk? Daarin lijkt zich een beweging naar 'boven' voor te doen: Van verbinding met de natuur en de kosmos zelf, of de geesten die daarin huisden, kwamen we uit bij verbinding met metafysische werkelijkheden, goden, godinnen en godenparen. Om vervolgens met Aristoteles weer terug te keren in de materie (natuurlijke lichamen).
Hoe de mensen van vroeger in al die verschillende periodes en op al die verschillende plaatsen de wereld precies beleefden blijft natuurlijk gissen. Toch kunnen we ons - zoals we hebben kunnen zien - daar wel een beeld van vormen. In onderstaand schema geven we een overzicht van een aantal tendensen en grote lijnen.
| Steentijd/ Vézère-dal |
| Geest/ ziel in de natuurverschijnselen zelf |
| Beleving van universele natuurgeesten in de natuur zelf |
| Oude Europa |
| Godinnen, heerseressen 'boven' en over de natuur |
| Beleving van heerseressen over en 'boven' de natuur |
| Oude Midden-Oosten (1) |
| Werkingen/ krachten/ energieën/ geest in de kosmische verschijnselen zelf |
| Beleving van kosmische krachten en verschijnselen in jezelf |
| Oude Midden-Oosten (2) |
| Kosmische goden en godinnen, heersers/ heerseressen 'boven' en over de kosmische verschijnselen |
| Beleving van heersers/heerseressen 'boven' en over de kosmische verschijnselen |
| Oude Oosten en Midden-Oosten (1) |
| Scheppende en creatieve krachten en verschijnselen zelf |
| Beleving van scheppende en creatieve krachten en verschijnselen in jezelf |
| Oude Oosten en Midden-Oosten (2) |
| Scheppende en creërende godenparen |
| Beleving van scheppende en creërende godenparen |
| Oude Griekenland (Pythagoras) |
| Een metafysische/ wiskundige werkelijkheid en schoonheid |
| Beleving van een metafysische/ wiskundige werkelijkheid en schoonheid |
| Versus onvolmaakte zintuiglijke beleving |
| Oude Griekenland (Plato) |
| Metafysische werkelijkheid/ ideeënwereld |
| Beleving vanuit prenatale kennis |
| Beleving van de ideeënwereld |
| Versus de zintuiglijke beleving van de kopieën |
| Oude Griekenland (Aristoteles) |
| Kennis en mogelijkheid om tot leven te kunnen komen |
| De verwerkelijking daarvan |
| Leven in en vanuit de materie |
| De ziel met zijn/ haar bijpassende lichaam (en functies) |
| Losse, individuele zielen |
| De zintuiglijke beleving van losse, individuele zielen |
Zowel bij Plato als bij Aristoteles speelt kennis een belangrijke rol. Bij Plato ging het om prenatale kennis vanuit een voor-aards-bestaan in de ideeënwereld (Hades), terwijl het bij Aristoteles ging om kennis in de materie die de mogelijkheid geeft tot leven en tot wasdom te komen. Willen we begrijpen wat ziel en verbinding zijn, dan zullen we ons verder moeten verdiepen in de vraag wat kennis precies is en waar deze vandaan komt.
INTERESSANTE LITERATUUR
Over de Ziel, Aristoteles
Sint Augustinus, over verlangen, kennis en innerlijk weten
Van losbol tot kerkvader
Wie aan Algerije denkt, zal niet snel denken aan de Katholieke Kerk. Toch kwam daar een van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste kerkvader vandaan. En dat niet alleen: Hij was ook de eerste christelijke filosoof. Of in ieder geval de eerste christelijke filosoof van betekenis. Augustinus van Hippo was zijn naam. Hij werd geboren in de periode van het vroege christendom, op 13 november 354 om precies te zijn. Zijn geboorteplaats was Hippo, het huidige Souk Ahras.
Augustinus van Hippo (Arabisch)
Zijn vader was een losbandige heiden, zijn moeder een christen, een katholiek, een zachtmoedige, voorbeeldige vrouw met een sterk karakter. Zij gaf niet op. Ze gaf nooit op. Tegen de verdrukking in, en tegen de losbandige neigingen van haar zoon in, wist zij hem op het goede pad te krijgen: Van een seks-beluste losbol die uit was op wereldse roem en genoegens, veranderde hij in een hartstochtelijk christen.
Augustinus keerde om: Hij keerde zich af van zijn goddeloze leven en zijn wereldse ambities, en volgde Jezus op zijn weg naar God. Hij liet Carthago, Rome en Milaan achter zich. Centra van retoriek en politiek, trots en berekening, broeinesten van carriéretijgers. Augustinus schudde het stof van zijn voeten en zei adieu tegen de opgeblazen juristen en retorici. Hij viel voor de eenvoud van het evangelie. Voor de simpele, ongecompliceerde liefde van God en tot God. Uit het hart en niet vanuit het brein dat erop uit is indruk te maken.
Hij keerde terug naar zijn Noord-Afrika waar hij zich wijdde aan de kerstening. Lopend. Hij moet duizenden kilometers te voet hebben afgelegd onder de brandende zon en door dorre woestijnen en woestenijen. Op de stroom tranen die zijn moeder in zijn jeugd en jonge jaren in haar vurige gebeden om hem had vergoten, moest Augustinus zijn voortgedreven om het evangelie te verkondigen.
In het jaar 396 werd hij bisschop van Hippo. Vierendertig jaar later stierf hij, in het jaar 430. Augustinus werd vooral bekend van zijn boek 'Confessiones' (Belijdenissen). Een van de meest gelezen boeken ter wereld.
Documentaire over Sint Augustinus (Frans)
Franse film over het leven van Sint Augustinus (Frans)
'Confessiones' (Belijdenissen/ Opbiechtingen)
Wie Christus wilde volgen op zijn weg moest omkeren. Maar omkeren kon slechts dan wanneer je berouw had van je zonden. Dat betekende op zijn beurt dat je bereid was ze te onderkennen en te bekennen. De biecht was derhalve een noodzakelijk onderdeel van het katholieke leven.
Augustinus biechtte publiekelijk. Schriftelijk. In zijn magistrale werk 'Confessiones' (Belijdenissen). Op iedere bladzijde van zijn boek voel je de tranen van zijn moeder stromen. De kerkvader had berouw. Diep berouw. Nee, het was geen vals sentiment. Verre van. Het was oprecht. Echt. Roerend. En misschien maakt juist dat het wel tot een boek dat vele mensen, christenen en niet-christenen, ontroerde.
Confesiones
Wenende moeder van Sint Augustinus
De geboorte van de autobiografie
Tegelijkertijd was hij de grondlegger van een buitengewoon succesvol genre, de autobiografie. Nu is dit in het minst een stoffige, hoogst literaire aangelegenheid waar een gewone sterveling of een simpele ziel niets aan heeft en niets voor koopt. Integendeel. Dit genre brengt juist de individuele ziel op een bijzonder intieme wijze in beeld. De lezer krijgt een inkijk in de ziel en zielenroerselen van een schrijver, een echt mens. De lezer vereenzelvigt zich met de auteur - zijn ziel is de zijne -, en leeft intens met hem mee.
Ruimte
Augustinus was niet alleen de eerste autobiograaf, maar ook de eerste christelijke filosoof van naam. Al snel besefte hij dat alle superlatieven die God werden toegedicht, of die Hem in zijn optiek gewoon toekwamen, ons voor een belangrijk filosofisch probleem stelden. Want als God enerzijds de allergrootste was, en anderzijds in het hart van een gelovige moest kunnen huizen, dan moest oneindig groot in petieterig klein kunnen passen. Zoiets als een kameel in het oog van een naald. Onmogelijk dus. En toch moest het kunnen! Maar hoe dan?!
Hier komt Plato in beeld. Augustinus bewonderde hem en begroette zijn Griekse filosofie als een voorloper van het christendom. Bovenal was hij Plato dankbaar voor zijn filosofie van een metafysische ruimte. Een oneindig grote ruimte die vanwege zijn immateriële natuur overal, en dus ook in de allerkleinste ruimtes, tegelijk kon zijn. Plato's filosofie (en daarmee ook die van Pythagoras) kreeg op dit punt bijval vanuit christelijke hoek.
Verbinding vanuit het hart
De Allerhoogste huist in ons hart. Wij kunnen dan ook een warme, intieme band met Hem hebben. Intiem. Intern. Vanuit het hart. Binnenin ons. In de ogen van Augustinus is dat de meest sublieme vorm van verbinding. Van religie. Van 're' (weer) en 'ligare' (verbinden).
Kennis vanbinnen
Plato wist veel. En ook de neoplatonisten hadden een diep inzicht in de werkelijkheid. In de werkelijkheden. Niet alleen in de zintuiglijk waarneembare, maar ook in de metafysische. Maar hoe kon dat? Want alles goed en wel beschouwd waren het heidenen. Niets meer en niets minder.
Dit stelde Sint Augustinus voor een probleem. Want hoe was het mogelijk dat zelfs aan heidenen een zeker moreel kompas niet kon worden ontzegd? Dat zelfs heidenen niet verstoken waren van ieder gevoel voor rechtvaardigheid? Ja, dat zelfs dieren kennis hadden, opgeslagen in hun instincten? Hoe kwamen ze daar toch aan, aan al dat weten?! Al die dieren? En al die heidenen?
Hadden zij die volledig te danken aan hun zintuigen? Aan hun zintuiglijke waarneming? Augustinus maakte ernstige bezwaren tegen een dergelijke veronderstelling.
Want wat is kennis eigenlijk? Het was een vraag waar hij uitgebreid op in ging. Lang niet alle soorten kennis die wij hebben kunnen worden teruggevoerd op onze fysieke waarneming, zoals:
| Buiten zintuiglijke kennis |
| Ideeën/ overtuigingen |
| Wiskundige kennis |
| Kennis van God |
Bovendien weten wij meer dan (puur) op grond van enkel en alleen onze zintuiglijke waarneming te verklaren valt.
Zeker de vraag waar onze kennis van God vandaan kwam - uit welke bron? - moet voor Augustinus zeer zwaar hebben geteld. Want hoe kon het zijn dat hij kon denken aan God? En dat terwijl God niet zichtbaar was? Niet waarneembaar was? En niet lijfelijk aanwezig was? Bovendien, hoe kon het dan zijn dat hij verlangde naar God? Dat hij naar Hem hongerde en naar Hem dorstte?
Als nu onze kennis eens níet voortkomt uit onze zintuiglijke waarnemingen, en als onze kennis nu eens níet vanbuiten komt, waar komt deze dan wél vandaan? Het antwoord kan logischerwijs dan alleen 'vanbinnen' luiden. Let wel: Zelfs kennis van wat wij hebben gehoord, gezien, gevoeld, geproefd of geroken komt niet simpelweg alleen van buiten. Als we namelijk - laten we eens zeggen - de maan zien, dan komt deze gelukkig niet met al haar materie bij ons binnenzetten. Wat er gebeurt is dat wij er ons een mentaal beeld van vormen (dat geen fysieke ruimte inneemt). Een inwendige kwestie dus. Bovendien kunnen wij de maan voor ons zien, óók wanneer zij volledig aan ons zicht is onttrokken. Het beeld van de maan is dus niet context gebonden. Sterker nog: We kunnen haar beeld in ons koesteren waar en wanneer we maar willen.
Kennis komt van binnenuit.
Bij Pythagoras zagen we al dat hij de wiskundige verhoudingen in het heelal waarnam met zijn zielenoog. Of liever, met zijn zielen-oor want hij hoorde de sferen, de banen van de hemellichamen. Van Plato weten we dat deze Griekse filosoof verre van onbekend was bij Augustinus. Dat zijn filosofie zelfs verre van onbemind was bij onze kerkvader.
Plato kwam met zijn ideeënleer. Volgens deze zienswijze kennen we niet, maar HER- kennen we van binnenuit. Vanuit ons innerlijk. Vanuit onze ziel. We her-kennen wat we voor onze geboorte in een niet materiële ruimte (Hades) hebben geleerd en/ of waargenomen. Leren is in deze optiek een kwestie van je her - inneren ('recollection').
Augustinus zal zeker zijn wenkbrauwen hebben gefronst bij het idee alleen al van een Hades of van zoiets als reïncarnatie. Maar Plato fluisterde hem wel zo'n beetje het antwoord in op zijn vragen. De belangrijkste bron van onze kennis ligt in ons geheugen. En in dat geheugen ligt lang niet alleen informatie opgeslagen van wat wij in ons korte leventje hier op aarde hebben waargenomen. Nee, in ons geheugen ligt in lijn met Plato's ideeënleer kennis van God.
Wanneer wij ter wereld komen, dragen wij al een schat aan kennis in ons.
Dit verklaart meteen hoe het kan dat heidenen rechtvaardig kunnen zijn - God heeft Zijn wet in hun hart gelegd -, dieren veel weten - de Here heeft een instinct in hun ziel geplant -, en wij mensen zo kunnen verlangen naar God - want in ons geheugen heeft Hij Zijn huis gebouwd -.
Tevergeefs, had Augustinus God buiten zichzelf gezocht. En uiteindelijk had hij Hem in zichzelf gevonden. De herinnering leeft niet alleen in de ideeënwereld van Plato, maar ook in de godsdienstfilosofie van Augustinus.
De ziel
Kennis zit vanbinnen. In ons geheugen. In onze ziel. Vanuit onze ziel kunnen we de wereld om ons heen kennen. HER-kennen. En vanuit onze ziel kunnen we waardeoordelen vormen. We vergelijken dan de waarnemingen van de wereld om ons heen, buiten ons, met de wereld in ons en komen zo tot een oordeel.
Zouden we zielloos naar de schepping kijken, dan valt haar verhaal stil. We begrijpen haar niet. Zij is ons vreemd. Als we daarentegen vanuit onze ziel naar haar kijken, dan spreekt zij tot ons. Dan vertelt ze een heel verhaal, en verhaalt zij van God. Slechts dan begrijpen we haar. Maar wat is dat precies, de ziel?
In de ogen van Augustinus is onze ziel een complex geheel. Om te beginnen heeft óók de ziel, net als het lichaam haar zintuigen. Ze heeft geestesogen en wat al niet nog meer? 'Geestesoren'? 'Geestesvingers'? Een 'geestestong'? En een 'geestesneus'? (*) Verder heeft zij zelfs een mond waarmee ze kan verlangen, hongeren en dorsten naar God. Waarmee zij zich kan voeden met Zijn geestelijke melk. Met Zijn kennis, liefde en waarachtigheid.
De ziel is geen plat, oppervlakkig geheel. Ze is gelaagd, ze heeft lagen. En in die lagen ligt diep verscholen ons meest innerlijke en meest intieme deel. En in dat meest innerlijke deel bevindt zich weer het huis van God. In onze ziel staat Zijn huis, Zijn citadel. En het is dáár waar wij Hem kunnen vinden. Daar waar wij onze eigen, individuele ziel kunnen overstijgen en opstijgen naar God.
(*) Een belangrijke vraag hier is of er een (direct) verband bestaat tussen onze lichamelijke zintuigen en die van onze ziel?
Streven
Wij kunnen verlangen naar God als een baby naar de melk van zijn moeder. Dat verlangen komt vanuit onze ziel. Het is haar streven, haar streven naar God.
Op dit punt komt de filosofie van Augustinus (die hier ook verankerd ligt in de Bijbel) overeen met de filosofie van Aristoteles. Bewust of onbewust - want is onze kerkvader überhaupt wel, hetzij direct, hetzij indirect in contact geweest met de leringen van deze aartsvader der biologen? -. Aristoteles koppelde de ziel aan leven en leven aan streven; streven naar voedsel, streven naar groei, streven naar vermenigvuldiging en streven naar het behoud van de soort. En aan al dat streven voegde Augustinus het verlangen naar God toe.
Wat de beide heren ook van elkaar mocht scheiden op filosofisch gebied, op een punt zouden ze het in ieder geval roerend met elkaar eens zijn geweest: Streven is een belangrijk kenmerk van de ziel.
Een sprekende schepping
Augustinus wordt vaak afgeschilderd als de grote verzoener van het neoplatonisme en het christendom. Begrijpelijk want in zijn filosofie komen eveneens het dualisme (lichaam/ ziel), de immateriële ruimte of werkelijkheid en Plato's kennisleer (zij het alle drie in een christelijke vorm) nadrukkelijk naar voren.
Tegelijkertijd worden Plato en Aristoteles die lichaam en ziel juist met elkaar verbond, niet zelden lijnrecht tegenover elkaar gezet. In het verlengde hiervan lijkt ook de filosofie van Augustinus te rivaliseren met die van Aristoteles. Toch zijn er meer raakpunten dan je op het eerste gezicht zou verwachten. We zagen al dat beide filosofen het streefvermogen kenmerken als een van de distinctieve eigenschappen van de ziel.
Maar er is meer: Anders dan bij Plato voor wie de zintuiglijke waarneming slechts een stoorzender was, kreeg deze bij Augustinus wel degelijk een belangrijke rol toebedeeld. Met onze zintuigen nemen wij de schepping waar. We kunnen er het verhaal van God lezen vermits de waarnemingen van de wereld buiten ons, ons voeren naar de wereld in ons. In onze BINNENWERELD liggen land, lucht en zee, en al wat we daarin kunnen beleven.
Vrije wil
Toch zullen velen hier op aarde verdwaasd rondlopen. Waarom? Omdat ze niet voor God WILLEN kiezen. Omdat ze Zijn stem niet willen horen. Omdat ze Zijn verhaal niet willen lezen. Noch in de Bijbel. Noch in de schepping. Omdat ze niet willen. Niet kiezen uit vrije wil. Uit de vrije wil die zij nota bene van God hebben gekregen.
En dat is ook precies de reden dat Augustinus zijn pijlen op de astrologie richtte. Onze kerkvader veroordeelde deze sterrenwichelarij ten zeerste vanwege haar duivelse determinisme die volledig in strijd zou zijn met onze vrije wil en derhalve met de wil van God. Dus wat moeten wij mensen doen? We zullen moeten kiezen voor God willen wij met Hem verbonden zijn. Aldus Augustinus.
Licht
We volgen Augustinus verder op zijn weg - ging hij barrevoets? - door zijn dorre woestijnen en woestenijen en in zijn strenge leringen. Werelds plezier was in zijn optiek uit den boze, bandeloos gedrag en gebral een gruwel voor God. Astrologie, fabels en erotiek, hovaardij, lage lusten en seksueel genot was wat God verafschuwde.
En ook Augustinus zelf had er een grafhekel aan. Aan gekregen vanaf de dag dat hij het licht had gezien. Was een ware christen nu veroordeeld tot een droog en dor bestaan? Volgens Augustinus kwam juist alle gelukzaligheid van God. Vanuit het binnenste van zijn ziel kon een godvruchtig mens Zijn licht waarnemen. Zijn licht en alle zaligheden die erbij horen; geestelijke beelden, geuren en geluiden. Geestelijk gevoel.
Verlichting
Waarheidsminnaars kunnen hun geliefde waarheid vinden in het binnenste van hun ziel. Want het is daar waar God Zijn licht laat schijnen. Daar waar God onthult en openbaart. En daar waar Gods Zoon ons onderwijst.
Zonder dat het hier de bedoeling is om in van allerlei theologische details te vervallen, is het van belang de katholieke kijk op Jezus hier kort toe te lichten. Jezus staat vooral bekend als Gods Zoon die als mens op aarde kwam om voor ons te sterven en ons te verlossen van de zonde. Het ligt voor de hand om in Jezus een los individu te zien; gewoon een zoon die niet zijn vader is, maar die wel goddelijke eigenschappen heeft meegekregen. Zo ligt het echter niet wanneer wij een katholieke bril opzetten: Jezus is namelijk ook het Woord (Logos). Volgens het Evangelie 'was het Woord bij God en was het Woord God'. (Johannes 1:1) Jezus maakt dus deel uit van God en derhalve van de Heilige Drie-eenheid (de Vader, de Zoon en de Heilige Geest). Hij was het Woord waarmee de Vader alles schiep. Logischerwijs weet Jezus alles van de Schepper en van Zijn Schepping af. Augustinus bezag hem dan ook als de Grote Onderwijzer. De leraar die ons onderwijs geeft in het diepst van onze ziel.
Alles komt voort uit kennis
In de ogen van Aristoteles sproot ieder leven voort uit kennis, zoals de ceder uit een zaadje. Dit inzicht heeft een duidelijk raakvlak met het christendom waarin de hele schepping is ontstaan uit/ gevormd door kennis; de Logos.
De bron van alle kennis
Volgens Augustinus kwam alle kennis van God. Deze kennis kan tot ons komen via:
,br>
*Gods Woord in de Bijbel
*Gods Woord dat spreekt doorheen de schepping
*ons geheugen/ herinneringen (aan God en aan kennis van Hem)
*openbaringen/ onthullingen
*verlichting
*de Grote Onderwijzer in ons (Jezus)
De rol van onze zintuigen is hierbij slechts relatief: Zij helpen ons te luisteren naar de stem van God die door Zijn schepping spreekt.
Kennis en verbinding
Waarin schuilt het geheim van verbinding? Als we een Plato, een Pythagoras, een Aristoteles of een Augustinus mogen geloven, dan is de sleutel daartoe: kennis. Kennis die in ons zit, maar die wel gewekt, geactiveerd moet worden. Door filosofie, door de keuze voor God, door onze herinnering en/ of door te herkennen.
Kennis en haar kanalen
Willen wij inzicht krijgen in de wegen der verbinding, dan kunnen we moeilijk meer om kennisleer heen. Reden te meer om een kort overzicht te geven van wat we hieromtrent zijn tegengekomen.
| Pythagoras |
|
| Soort kennis |
Metafysische kennis |
| Kanaal |
Innerlijke waarneming |
|
Filosofie |
| Plato |
|
| Soort kennis
| Ideeën |
| Kanaal |
Herinnering |
| Aristoteles |
|
| Soort kennis |
Kennis tot leven |
|
Kennis die de mogelijkheid tot leven biedt |
|
Ziel |
| Kanaal |
Materie |
|
Natuurlijke lichamen |
|
Gestructureerde, bezielde lichamen |
| Christendom |
|
| Soort kennis |
Logos |
|
Gods kennis waarmee alles geschapen is |
|
Gods scheppingskracht |
| Kanaal |
Jezus |
| Augustinus |
|
| Soort kennis |
Gods kennis/ Logos |
|
Innerlijk weten |
| Kanaal |
Jezus |
|
Interne leraar |
|
Intern onderwijs |
|
De binnenwereld/ ziel |
Wat opvalt is dat wij mensen niet als een onbeschreven blad ter wereld komen. In ons ligt een schat aan kennis van waaruit we de wereld kunnen (her-) kennen.
INTERESSANTE LITERATUUR
Confessiones, Augustinus van Hippo
Franciscus van Assisi, over verbinding en vervreemding
Sint Augustinus nam ons mee naar onze binnenwereld en naar onze innerlijke waarneming (een idee dat Theresia van Avila later ving in het beeld van een innerlijke burcht). Bovendien zette deze kerkvader de kennisleer stevig op de kaart.
Franse documentaire over de innerlijke burcht van Theresia van Avila
Na het artikel over deze christelijke filosoof blijven we nog even in Katholieke sferen. Want misschien is het wel Sint Franciscus geweest die als eerste de mensen bewust heeft gemaakt van de verschijnselen verbinding en vervreemding. Hoe dan ook kan hij in de lange lijn kunstenaars en filosofen die zich hierop hebben gefocust, niet meer worden weggedacht. Franciscus van Assisi kan met recht een sleutelfiguur worden genoemd.
Sint Franciscus was een groot wijsgeer, maar geen schrijver. Van zijn hand verscheen een schitterende dichtbundel, het Zonnelied, maar veel meer pennenvruchten gaf hij niet. Toch is zijn filosofie op heel indringende wijze tot ons gekomen. De manier waarop hij deze voorleefde zei wellicht duizend keer meer dan van allerlei filosofische verhandelingen dat hadden kunnen doen. Bovendien moet hij iedere vorm van pedantisme hebben geschuwd. Want wat vloekt er meer met de eenvoud van het evangelie?
Sint Franciscus mag niet ontbreken op onze reis naar meer inzicht in verbinding en vervreemding. Bovendien heeft hij de mens zo sterk weten aan te spreken, dat hij duidelijk een boekje opendeed over de mens. En nog altijd doet. Niet alleen over de mensen van toen. Maar ook over die van nu. Want nog altijd spreekt hij tot onze verbeelding. Nog altijd bevrijdt hij ons uit de beknellingen van het complexe leven, en brengt hij ons terug naar ons eigenlijke, oorspronkelijke wezen. Voor velen brengt hij de rust van Kerstmis in een gekke, drukke en oververhitte wereld.
Sint Franciscus
Willen wij ons in hem verdiepen, dan kunnen wij niet in zijn boeken duiken, maar zullen we hem moeten volgen op zijn levensweg. Laten we beginnen met een korte schildering van zijn wereld.
De opkomst van het Roomse Rijk
In het begin van onze jaartelling was een nieuwe godsdienst geboren. Aanvankelijk was het christendom verre van welkom. De Romeinse keizers wilden deze beweging zelfs met wortel en tak uitroeien. Voor de leeuwen ermee! En dat was wat vele christenen uit de eerste eeuw overkwam.
Maar het tij keerde. In de derde eeuw zag de Romeinse keizer Constantijn de Grote het licht. Zo zou hij in een visioen een kruis aan de hemel hebben gezien en zou hij zich op zijn sterfbed tot het christendom hebben bekeerd. Belangrijker nog voor de wereldgeschiedenis was dat hij het christendom toeliet en zelfs ondersteunde. Een hulp die hij bekroonde met de bouw van de Sint Pieterbasiliek in Rome en de Heilige Grafkerk in Jeruzalem. Indrukwekkende bouwwerken die zeker bij kleine boertjes een diepe bewondering hebben moeten inboezemen.
In de vierde eeuw verhief keizer Theodosius het christendom zelfs tot staatsgodsdienst en maakte hij korte metten met de oude Romeinse godsdiensten. Uit de vele christelijke geschriften die circuleerden werden de (in katholieke ogen) valse (apocriefe) boeken van de goddelijk geïnspireerde (canonieke) boeken gescheiden als de schapen van de bokken. Het was voortaan duidelijk Wie aanbeden diende te worden en hoe. Het ging de katholieke kerk voor de wind.
In de achtste eeuw rees Karel de Grote op en legde grote delen van West-Europa in de ijzeren greep van de Franken. Maar dat niet alleen: Hij was bovenal een katholiek keizer die Europa cultureel aaneen smeedde met zijn kerk. Zo stichtte hij het Heilige Roomse Rijk en drukte hij een stempel op de identiteit van Europa die eerst en vooral christelijk werd.
Karel de Grote en het Roomse Rijk
Bouw, beeld, beeldtaal en symboliek
Hoewel het monotheïsme in principe gekant is tegen het afbeelden van levende wezens, laat staan van goden en goddelijke wezens, heeft de katholieke kerk hierin desondanks een vrijloop gevonden. Het mag dan wel zo zijn dat de Schrift het ten strengste verbiedt om van afbeeldingen afgodsbeelden te maken, toch is daarmee niet iedere afbeelding van een levend wezen automatisch ook een afgodsbeeld. Je kunt levende wezens nu eenmaal ook met een heel ander doel afbeelden. Om te onderwijzen, bijvoorbeeld. Om te vergelijken. Om het abstracte beeldend te maken. En om het moeilijke te vereenvoudigen. Begrijpelijk te maken.
Katholieke symboliek
Daarbij komt dat God zich vanuit Zijn hoogte naar ons toebuigt. Dat heeft Hij gedaan door Zijn zoon als mens hier op aarde te laten rondlopen. Als mens van vlees en bloed, zoals jij en ik. Jezus mocht dus worden afgebeeld. Hetzelfde gold ook voor zijn moeder Maria. En het gold ook nog eens voor al die symbolen waarmee God ons onderwees. Met de lammeren, de ezels en de schapen, de leeuwen en de kamelen, kortom met al die wezens uit de belevingswereld van de mensen van toen, die veelal nog in een rurale omgeving leefden, of zelfs nog dicht bij de natuur. En dan mochten ook nog eens al die Bijbelse figuren die ons met hun verhalen op het rechte pad moesten houden, in beeld worden gevangen. De katholieke kerk creëerde een beeldtaal en symboliek om u tegen te zeggen.
De kunst die zij het leven inblies, betoverde kerken en kapellen tot bovennatuurlijke plaatsen, tot het huis van God. Tot plekken waar de gelovigen volledig overweldigd werden door alle luister, door al dat grootse en door al dat goddelijke, maar waar ze zich tegelijkertijd geborgen voelden in de warmte van een beeld- en symbolenwereld die ze begrepen, die ze herkenden, en die bijna beschamend intiem voor hen was. En dat bracht een beweging in hen op gang van buiten naar binnen en van binnen naar buiten. En dan nog van boven naar beneden en van beneden naar boven. De katholieke kerk had een taal gevonden die de gelovigen verbond met God, de kerk, de hele schepping en zichzelf.
Katholieke kunst
Mystiek
Monotheïsme leidt al snel tot mystiek. Want die ene waarachtige God is zó hoog, zó groot en zógoed dat hij voor ons simpele mensjes niet meer te doorgronden noch te bevatten valt. Hij is ondoorgrondelijk. Bovennatuurlijk. Mystiek. Niet direct waarneembaar. We kunnen Hem alleen indirect waarnemen. In de Heilige Geschriften, door Zijn schepping heen of directer langs mystieke weg. D.w.z. via wonderen, visioenen en verschijningen. Via goddelijke manifestaties dus. Theofanieën.
Het mystieke karakter van God voedde hele gedachtegangen over de verschillende manieren van zijn (zoals bij Pseudo-Dionysius en Eriguena). Zo kan aan God zelf zowel een positieve als een negatieve manier van zijn worden toegekend:
*Positief:
Alle goede eigenschappen kunnen in de allerhoogste graad aan God worden toegekend. God is de allergrootste, de allerhoogste, de allerbeste . . . etc. God is een Superwezen. Zijn manier van zijn is een Super-Zijn.
*Negatief:
In al Zijn goedheid, hoogheid, grootheid en noem maar op, staat God zó ontzettend ver boven de mens dat hij voor ons nietige wezentjes niet eens meer is. In die zin is de manier van zijn die God toebehoort een niet-zijn.
Voor Zijn hele schepping heb je graden van zijn. Vergelijk god met een lichtbron. Dichtbij de bron baadt alles in een helder, goddelijk licht. Alles leeft er niet in een zonovergoten, maar in een 'godovergoten' gebied. Alles is er in een hoge mate. Of in een hoge graad. Hier vinden we eerst de engelen. En wat lager op de ladder godvruchtige mensen. Maar heel ver van deze bron is alles gehuld in diepe duisternis. Wat er leeft, is niet. Is verstoken van geestelijk zijn. Hier kronkelen en krioelen de ketters, de regenwormen en al de andere lagere schepselen.
Volgens Pseudo-Dyonisius uit het Ierland van de vijfde eeuw gaat alles van God uit, de flux, en keert alles weer tot God terug, de reflux. Het roept het beeld op van een strand waar de golven komen en gaan. Af en aan. In de hele schepping ligt ten diepste dat verlangen, die hunkering naar de Bron, naar God. Naar de terugkeer. Ons smachten naar Gods zaligheid kan ons in een hogere gemoedstoestand brengen die ons meevoert, dichter naar de Bron.
Afzondering
Het vurige verlangen naar God weerklinkt in de Bijbel en galmt na in de werken van menig middeleeuws theoloog of filosoof. 'Zoekt eerst het Koninkrijk van God . . . ' (Mattheüs 6:33), was de lijfspreuk van deze christenen. Dat betekende dat je de weg zocht naar God en dat je alle wereldse roem en rijkdom als de pest uit de wegging. Je moest je omkeren en je er vanaf keren, al het wereldse kabaal laten verstommen en luisteren naar de stem van God.
In de middeleeuwen deden vele christenen dat door de sprekende stilte op te zoeken van de natuur. Zij aanschouwden er de schoonheid van Gods schepping. Op de vleugels van deze ervaring werden ze meegevoerd naar hun binnenwereld. Vandaaruit bekeken zij de natuur met hun geestesoog en luisterden zij naar het verhaal van God. Dit was het contemplatieve leven dat vele gelovigen nastreefden. Je afzonderen van de wereld om Gods schepping te aanschouwen raakte in zwang. Wie in de middeleeuwen door de wildernis trok kon steeds vaker een kluizenaar op zijn weg tegenkomen. Velen trokken zich terug uit de menselijke heksenketel en leden een aan God toegewijd bestaan.
Het contemplatieve leven
Sint Gerlach, de kluizenaar in een eik (boek)
Sint Gerlach, beeld
Sint Gerlach, afbeelding
Dit kon zelfs nog verder gaan. Sommige fanatieke gelovigen, vooral vrouwen, lieten zich zelfs inmetselen. Zij keerden zich zo volledig in hun eigen ziel. In hun innerlijke burcht. In het huis van God. Waar zij baadden in Zijn licht, waar ze het bovennatuurlijke aanschouwden en waar de Here zich aan hen manifesteerde, middels verschijningen, visioenen, via andere kanalen of langs andere goddelijke wegen. We zitten midden in de katholieke middeleeuwen.
Ingemetselde vrouwen
Niet alleen losse individuen zochten de eenzaamheid op om zich aan het Hogere te wijden, ook groepen geestverwanten, broeders of zusters in het geloof, gaven zich gezamenlijk over aan een afgezonderd bestaan. Gemeenschappen verschenen, religieuze ordes, kloosters.
Introvert
Italianen staan symbool voor het zuidelijke temperament. Dit wordt nogal eens gekenmerkt als extravert. Toch beschreef Thomas van Celano (1200-1260), die het leven van Franciscus van Assisi optekende, de inwoners van het Italiaanse Umbrië als introverte mensen met uitbarstingen naar buiten. Maar dan in de betekenis die ook zeker Augustinus aan dit woord zou hebben gegeven. Introvert zijn mensen met een rijk innerlijk leven die alles intens, diep vanbinnen en van binnenuit beleven. Die als vulkanen zo heet en zo vol kunnen zijn dat ze ervan uitbarsten en overlopen.
Extraverte mensen zijn daarentegen juist niet naar binnen, maar naar buíten gekeerd. Naar buíten gericht. Zij kijken graag af wat de ander doet en bewegen het liefst kritiekloos met de massa mee. Hun beleving is oppervlakkiger en hun innerlijke leven gaat minder diep. En hun medeleven en empathie?
Eerlijk, eigenlijk, nederig en dienstbaar
De Allerhoogste boog zich vanuit Zijn duizelingwekkende hoogte liefdevol over tot ons nietige mensjes. Dat deed Hij door Zijn zoon naar onze aarde te sturen en om hem te laten sterven voor onze zonden. Jezus werd geboren in een bouwvallig stalletje, in het hooi, te midden van de schapen. Hij lag niet in een gouden schommelwieg met donsveren kussens, maar in een kribbe. Een voederbak voor vee. Zijn aardse vader was een eenvoudig timmerman. Hoewel Jezus meer kennis en kunde in zijn duim had dan alle farizeeën en schrift-geleerden in hun hele lijf, ging hij niet voor de comfortabele carrière van een stuurman aan de wal, maar voor het eigenlijke, eerlijke en dienstbare werk van zijn aardse vader, het ambachtelijke timmerwerk, en voor het vaak ondankbare werk van de prediking. Jezus waste zelfs de voeten van zijn discipelen, liet zich bespuwen, bespotten, geselen en vernederen en stierf een mensonterende marteldood.
Jezus wast de voeten van zijn discipelen
Het voorbeeld van Christus was duidelijk: Je kunt niet twee meesters dienen; God en aardse roem en rijkdom tegelijk.
De Gregoriaanse Revolutie
En dat laatste was wat een opkomende klasse in het Italië van de twaalfde en dertiende eeuw in extremo wel deed. Renteniers, handelaren en industriëlen, geldwisselaars en bankiers, velen onder hen wijdden hun leven eerst en vooral aan het geld en het gewin. Het welzijn van hun medemens was nu niet bepaald hun grootste zorg. Eerlijke arbeid waarbij het draait om het eígenlijke werk, om het eígenlijke product of om de eígenlijke dienst, kortom, de dingen waar je als mens wat aan had en waar je als mens wat mee kon betekenen, wisselden zij in voor het verdienen met hun vermogen. Voor het maken van geld met geld. Voor financiële spelletjes met de macht van rentes en de pecunia. Voor loze, fictieve diensten met het gemak van het geld. Zij weefden een financieel web waarin de gewone man gevangen raakte, en zich hopeloos verstrikte in woekerrentes. Afromen, uitbuiten en zich schaamteloos verrijken waren aan de orde van de dag. De waarde van je werk werd in deze kringen gekoppeld aan je loon of liever je vermogen, en ook al was je werk nóg zo waardevol, het werd als compleet waardeloos afgedaan als je het maar met een schamel inkomentje moest doen. Andersom was je gevierd en van onmisbare betekenis wanneer je slapend rijk werd.
Jezus verjaagt de handelaren uit de tempel
Niet alleen vloekten deze godsliederlijke praktijken en zienswijzen met de eenvoud van het evangelie, maar ook de macht die deze gegoede burgerij zich verwierf baarde Rome grote zorgen. Dankzij Karel de Grote lag de oude adel nog altijd ergens aan de leiband van de kerk. Haar idealen waren christelijk. En belangrijker nog kerkelijk. Maar deze nieuwe klasse leek als een aal te ontglippen aan de vingers van Rome. Iets wat de katholieke kerk met argus ogen bekeek.
De reactie? Meer dan tevoren verheerlijkte zij het apostolische leven; het leven in volstrekte eenvoud en toegewijd aan God. En meer dan tevoren verketterde zij de simonie waaraan de gegoede burgerij zich schuldig maakte (of zou maken). Het leidde tot wat als de Gregoriaanse Revolutie wordt bestempeld; de strijd die Rome aanbond tegen het opkomende kapitalisme.
Franciscus trouwt met 'Vrouwe Armoede'
Franciscus van Assisi
Omstreeks het jaar 1182 was de wereld een van de meest kleurrijke persoonlijkheden uit de menselijke geschiedenis rijker. Franciscus van Assisi werd geboren in het Italiaanse Umbrië. Een idyllische streek met wijngaarden, olijfgaarden, bossen, beken en vooral kruisbeelden, kerken en kapellen. Hij was de zoon van een rijke lakenkoopman die voor zijn werk regelmatig naar Frankrijk moest. Zijn vader was francofiel en zijn moeder Française. Alle reden voor zijn ouders om hun zoon Franciscus te noemen.
Franciscus groeide op in ons zojuist beschreven Italië. Groeien deed hij overigens maar weinig. Hij voldeed niet in het minst aan het schoonheidsideaal van zijn tijd. Hij was niet groot en sterk, en blond was hij ook al niet. Volgens de beschrijvingen was hij een klein, donker manneke met dikke, rafelige wenkbrauwen.
Sint Franciscus
In zijn jeugd moet hij de Hoofse cultuur van die tijd hebben ingezogen. Hij moet dronken zijn geweest van alle romantiek, van het Frans, van de schone kunsten en van de ridderverhalen waarin hoofse helden, daden en dames gevierd werden. Ze moeten zijn hoofd op hol hebben gebracht en een brandend verlangen in hem hebben aangewakkerd. Franciscus stond erom bekend dat hij vaak in een vrolijke stemming Franse liederen liep te zingen, ja zelfs toen hij allang een aan God gewijd bestaan leidde. De jonge Italiaan moet stapelgek op bekoorlijke meisjes zijn geweest. Van hun charmes moet hij met volle teugen hebben genoten. Hij moet een bandeloos leven hebben geleid.
De Hoofse cultuur
Maar hij zag het licht en veranderde in een heilige. Hij overtrof zichzelf en overwon zijn weerzin tegen leprozen. Hij trok predikend rond, kerstende alom en sterkte de gelovigen in hun geloof. Hij had de mensen lief en ontfermde zich liefdevol over de zieken. Hij herbouwde vervallen kerken en kapellen, had visioenen en herstelde de kerk die van God vervreemd dreigde te raken. En wanneer de mensen niet naar hem wilden luisteren, richtte hij zich vol geloofsijver tot de vogels. Hij hoedde zijn schapen en nam de dieren onder zijn godvruchtige vleugels. Hij werd de grote inspirator van dierendag, die nu nog altijd, zo'n kleine 1000 jaar later, wordt gevierd op zijn sterfdag (4 oktober).
Dierendag
Franciscus van Assisi moet een sterk en kleurrijk karakter hebben gehad. Er deden over hem van allerlei anekdotes de ronde. Zo zou hij een zak vol geld bij zijn stinkend rijke vader van de plank hebben gehaald om het onder de armen te verdelen. De furieuze lakenkoopman -waarom liep die ontaarde puber daar maar wat met zijn lompen en idealen rond te lummelen i.p.v. gewoon een succesvol zakenman te worden als hij?!- zou daarop zijn beklag hebben gedaan bij de kerk. Toen dit de bisschop ter ore was gekomen, zou hij vader en zoon hebben ontboden. De jonge Franciscus zou zich direct na het aanhoren van de aanklacht hebben uitgekleed, en in zijn blootje een bundel van zijn kleren hebben gemaakt. 'Die zijn ook nog van u', zou hij geroepen hebben terwijl hij de bundel kleren naar zijn vader wierp.
De kleine, tengere Franciscus zou zelfs in zijn vodden voor de hoge zetel van de paus zijn verschenen. Hij wilde een nieuwe orde vestigen waarin het voorbeeld van Christus en zijn discipelen op de voet zou worden nagevolgd. De paus zou diep op dit 'dwaze kereltje' hebben neergekeken en hem sarcastisch hebben toegevoegd dat hij eerst maar eens de varkens moest hoeden. 'Zoals u wilt', moet Franciscus gedacht hebben. Hij zou naar buiten zijn gerend, in de drek hebben gerold en zijn teruggekeerd. Iets wat de geamuseerde paus zeker kon waarderen. En Franciscus? Hij kreeg ermee voor elkaar dat hij van de paus voorlopig zijn gang mocht gaan.
Franciscus leidde een aan God gewijd bestaan. Hoewel we weinig pennenvruchten uit zijn wijsgerige gaard kunnen plukken -hij heeft een schitterende dichtbundel geschreven, getiteld 'Cantico del Frate Sole'( het Zonnelied ), maar daar bleef het zo'n beetje bij-, heeft hij zijn geloof op inspirerende en indrukwekkende wijze voorgeleefd. Hij trok zich met zijn volgelingen terug in de natuur en leidde een contemplatief leven. Maar dat niet alleen. Hij zocht ook juist de drukke, woelige steden op om daar de verdoolde schapen weer op het rechte pad te brengen. Hij was niet verwaand en waande zich niet superieur aan al die zondaars die steeds dieper wegzakten in het stadse moeras van wereldse geneugten en vertier. Hij meed het verdorven stadsleven niet, want juist daar kon hij de mensen vinden die Gods hulp en liefde zo hard nodig hadden.
Het amoureuze leven
In het leven van Franciscus valt een duidelijk keerpunt waar te nemen. Een keerpunt, een kantelpunt, een ommezwaai. Een leven vóór hij het licht zag en een leven daarná. Een leven waarin hij zielsveel van vrouwen hield, en een leven waarin hij God op hartstochtelijke wijze aanbad.
Willen wij doordringen in de denk- en gevoelswereld van deze amoureuze Italiaan, dan moeten we ons een beeld zien te vormen van beide liefdes. Van zijn liefde voor vrouwen en van zijn liefde voor God. En voor de verhouding daartussen.
Streven
Hoe hield Franciscus van de meisjes . . . ? Was hij een en al frivoliteit?
We duiken verder de middeleeuwen in. Kerken, kathedralen en kastelen doemen op. Ridders te paard, gewapend met blinkende zwaarden verschijnen op het slagveld, in toernooien of in donkere bossen. Gehuld in krijgshaftige gewaden vereeuwigen zij hun naam en hun roem met de ene na de andere heldendaad . . . In hun hoofden en in hun ridderverhalen althans. Want in werkelijkheid was dat zo simpel niet.
Maar wat is werkelijkheid? Is die hang naar heldendom op zichzelf niet al wezenlijk en waar? In de biologische werkelijkheid- zo leert Aristoteles ons -is het streven een van de hoofdkenmerken van de ziel! Alles wat leeft streeft, beijvert zich, wil behalen, bereiken, volbrengen en tot stand brengen. Wil tot wasdom komen en tot bloei. Zich vermenigvuldigen en zich vereeuwigen.
Ridders moeten dus een doel hebben. Een hoger doel. Een waarom. Want anders is hun missie zinloos, en al hun heldhaftigheid een farce. Waarom, dat is de vraag. Want waarom zou je anders ten strijde trekken? Waarom zou je anders je zwaard heffen? En waarom zou je anders je leven in de waagschaal stellen? Er moét een streven zijn. En dat streven is echter dan echt. Biologisch gezien zo waar als een plus een twee is.
Maar de reden van je ridder zijn, je raison d'être, je drive en het doel van je heldendaden, wat zijn ze? Want je kunt wel door het vuur gaan en een draak verslaan en een mooie prinses uit een hoge toren bevrijden, maar waarom?! Zonder reden, zonder doel, zonder drive en zonder hoger ideaal is het als het vechten tegen windmolens.
La chanson de geste
In de vroegere middeleeuwen komen we in Frankrijk een belangrijk genre tegen, het 'chanson de geste' (een soort heldendicht). Een van de meest monumentale werken uit dit genre is 'la Chanson de Roland'. Spanje is bezet door de 'boze Saracenen'. Vanaf de eerste bladzijde wordt duidelijk dat het hier niet gaat om een banale territoriumnijd. Of om een simpele strijd om een stukje grondgebied. Nee, de oorlog tussen de Arabieren en de Franken is een veel grotere zaak. Het is de strijd van Karel de Grote en zijn trouwe ridders tegen het 'grote kwaad'. Onze katholieke Franken zijn ware helden met een hoger doel en een belangrijke missie. Aan God toegewijd en door God geleid. Moedig zullen zij het Roomse rijk beschermen en Spanje bevrijden van het Islamitische 'juk'.
La chanson de Roland (Het Rolands Lied)
Het Roelandslied is- ondanks haar sterk gekleurde karakter -een verhaal dat tot ver voorbij de donkere middeleeuwen, tot helemaal in onze tijd nog altijd tot de verbeelding spreekt. Het lied bevrijdde haar helden uit het cocon der historische personen, en liet hen ontpoppen tot sprookjesfiguren die leven in de belevingswereld van velen. Tot figuren waarvoor we ontvankelijk zijn en die we meteen herkennen, ook al lezen we het Roelandslied voor het allereerst. Ze inspireerden vele vertellers, schrijvers en troubadours. Want wie kent 'Karel ende Elegast' niet? In België brouwen we zelfs zowaar Karolus bier!
De Hoofse cultuur
Toch werd dit genre al snel overschaduwd door een ander, succesvoller genre; de hoofse literatuur. Ridder Lancelot verschijnt. Voor het eerst waarschijnlijk ergens in de twaalfde eeuw, in de verhalen van de Franse dichter Chrétien de Troyes.
Natuurlijk, Lancelot is voor zijn meester, koning Arthur, de heer van de Ridders der Ronde Tafel, een echte redder in nood. Een baken op het woelige water van die tijd, vol oorlogen en veldslagen. Hij is onvoorwaardelijk trouw aan zijn heer en niemand lijkt hem méér in zijn macht te hebben dan zijn koning, althans . . . De vrouw van koning Arthur is de welhaast *godinnelijke* Guinevere (Guenièvre) die door Lancelot op heldhaftige wijze uit handen van de gemene Meleagant wordt gered. Bij gebrek aan een paard aarzelt onze nobele ridder zelfs niet om zich dan maar van een boerenkar te bedienen, als hij zijn koningin maar kan bevrijden. Het is bijna als bij Jezus die als 'koning der Joden' op een ezel de stad in komt rijden. Lancelot trekt een kar, een schandkar, om zijn heer of meer om zijn Dame te dienen.
Guinevere en Lancelot
Want daar ligt de crux. In de hoofse ridderromans wervelt het heldendaden van ridders die bijna letterlijk in aanbidding liggen voor hun Dame. Enerzijds is ze intiem aanwezig -ze troont in het hart van haar minnaar, en ook haar ridder verovert het hare-, anderzijds staat ze op hoge hoogte, en is ze vrijwel onbereikbaar. Veelal is ze de vrouw van de koning. De koningin.
In de hoofse cultuur ontstonden met name in Frankrijk en Italië literaire hoven waar vele schrijvers en dichters zich rond hun hofdame groepeerden en zich overgaven aan de schone kunsten.
Maar waar kwam die hoofse cultuur toch vandaan? Volgens sommige literaire theorieën is dit fenomeen overgewaaid vanuit Arabische landen. Volgens weer andere theorieën heeft deze cultuur Keltische wortels. Hoe dan ook, waar deze romantiek ook vandaan moge komen, de origine op zichzelf zegt weinig tot niets over haar ontstaan. Daarover werpt wel een andere theorie wat licht. Volgens deze analyse brachten vrouwen vaak vrede over knokkende kemphanen van adel die onbeschaamd om elkaars kastelen, land en steden streden. Nu zal het zeker zo zijn geweest dat niet zelden een huwelijk tussen een zoon van de een en een dochter van de ander de kemphanen met elkaar verbond en de strijdbijl begroef. Een prima oplossing voor het land, maar vast een drama voor de twee huwelijkspartners die gereduceerd werden tot objecten van een koehandel en die zich zagen veroordeeld tot een verstandshuwelijk. Een stuk minder romantisch dus dan de hoofse liefdesverhalen die als propaganda voor deze politiek mochten dienen.
Van natuurdriften naar Hoofse Liefde
Hoe plausibel deze verklaring ook mag lijken, toch is zij misschien wel wat pover. Het ontstaan van de hoofse literatuur wordt hier namelijk hoofdzakelijk gezocht in een maatschappelijke constellatie. In een schilletje. In de lijn die we gevolgd hebben van Lascaux langs het Oude Europa, Mesopotamië, het Oude Egypte en het Oude Griekenland, tot helemaal aan de opkomst van het christendom aan toe, zagen we een toenemend bewustzijn van een gelaagde werkelijkheid, met een metafysische laag, een kosmische/ natuurkundige laag, een biologische laag en tenslotte een maatschappelijk bovenlaagje. Vervolgens zagen we bij Aristoteles dat wij mensen levende organismen zijn met biologische kenmerken, of we dat nu leuk vinden of niet. Een van die kenmerken- we noemden het al -is een biologisch streven. Streven naar voedsel, streven naar groei, streven naar vermenigvuldiging, streven naar verbinding, streven naar vereniging . . .
Kortom, er ontbrak biologisch gezien iets aan het chanson de geste. De lezers en vooral luisteraars konden zich er dan wel tegoed doen aan een heel festijn vol viriele avonturen in een mannenwereld waarin zeker de heren zich meteen konden verplaatsen en zich makkelijk in laten meevoeren, nergens vonden zij er een bron om hun dorst naar verbinding, verliefdheid, extatische liefde en overweldigende vrouwelijkheid te lessen. Over-wel-di-gen-de vrouwelijkheid, want was er ook maar iets wat hen zo in vervoering kon brengen als deze natuurkracht? Als deze kosmische kracht? Als deze goddelijke, go-din-ne-lijke macht? Of was die oer-fascinatie uit het oude Vézère-dal en uit het Oude Europa voorgoed verdwenen? Waren de muzen uit het Oude Griekenland voortaan schimmen uit het verleden? Of waren mannen en vrouwen hun natuur kwijt? Zeer onwaarschijnlijk. Want mensen blijven mensen. Zelfs over duizenden en duizenden jaren heen.
De vrouw kon de man dronken maken van liefde en in een andere, gelukzalige gemoedstoestand brengen. Zij kon hem als een vogelgodin op haar vleugels meevoeren naar een andere, hogere 'état d'âme', oftewel 'état dame'. In vervoering brengen. In extase. Zij kon hem kunstzinnig maken, uitzinnig van vreugde, en als een wonderdrank de wereld met haar vrouwelijkheid voor hem betoveren. De vrouw was magisch en kon de man met haar sfeer weer in een paradijselijke gemoedstoestand brengen. De mannen voelden dat. De mannen zochten dat. En zeker de heren met het spreekwoordelijke mediterrane temperament.
De wetten der natuur drukten hun stempel op deze middeleeuwse cultuur. De hoofse roman voegde de vrouwelijke dimensie toe en was een echoput voor de roep om verbinding, vereniging, verering en liefde. Een schreeuw die kwam vanuit hart en ziel, vanuit een biologisch smachten en streven die in lichamen en lijven brandde. Zij weerspiegelde de magie van de vrouw, een natuurkracht waaraan (vrijwel) iedere man zich onderworpen voelde en waaraan (vrijwel) iedere man zich in zijn vurige liefde wel moest overgeven.
Van hoofse liefde naar geloofsijver
Franciscus moet in zijn jonge jaren het leven en de liefde hartstochtelijk hebben gevierd. Van een jongeman die met volle teugen genoot van de vrouwen en van de andere geneugten des levens kwam een heilige die zich van deze zondige levenswandel had afgekeerd. Een hele omwenteling. Een radicale omkering.
Wat bezielde hem? Vanwaar wisselde hij zijn passie voor hoofse ridderromans in tegen de godvruchtige liefde voor het Evangelie?
Franciscus eerste liefde; een natuurlijke liefde voor vrouwen
Vanwaar die ommezwaai? Kunnen we nu nog achterhalen wat Franciscus bewoog of wat hem daartoe bracht? Precies zullen we dat niet meer te weten komen. Maar laten we proberen ons een beeld te vormen op basis van de lijnen die we gevolgd hebben en de gedachtestromen én tegenstromen die we daarbij zijn tegengekomen.
Allereerst Franciscus liefde voor vrouwen. Wanneer we dit in een historisch kader plaatsen, kan deze ons moeilijk verbazen:
*Vanaf de vroege steentijd tot in de middeleeuwen bleven het mannelijk en het vrouwelijk steeds maar en altijd maar weer opduiken in onze mythologieën, religies en kunst als natuurkrachten, kosmische krachten of zelfs goddelijke krachten. Het vrouwelijk was in die culturen sterk vertegenwoordigd en krachtig aanwezig. Van diersymbolen die stonden voor het schone geslacht, tot vogelgodinnen, van kosmische godinnen tot moedergodinnen, en van muzen tot de *godinnen* der middeleeuwse ridderromans . . . allen getuigen zij van haar koningschap in de belevingswereld van de mens van weleer. Kon Franciscus ontsnappen aan haar greep?
*Weliswaar luidde het monotheïsme een sterke tegenstroom in, waarbij de godinnen het onderspit moesten delven, toch leek er geen kruid tegen gewassen.
*Zelfs binnen het monotheïstische christendom had en heeft Maria de allure van een godin.
Het sublieme karakter van Maria in de Middeleeuwen
Het sublieme karakter van Maria (De Heilige Maria in Lourdes)
*In de Hoofse cultuur werd het Vrouwelijk diep vereerd.
Verering van de Hoofse Dame
*Aristoteles koppelde de ziel aan het leven en aan het leven het streven. In het natuurlijke streven naar verbinding, vereniging en vermenigvuldig valt het vrouwelijk niet weg te denken of uit te roeien. Zij is de hoofdactrice van het schouwspel der natuur. De meeste mannen ervaren de onweerstaanbare aantrekkingskracht van het vrouwelijk die voor hen een zegen is, maar- daar komen we later op terug- ook een vloek kan zijn.
Samenvattend:
| Lijnen naar de Hoofse Liefde van Franciscus |
|
| Het Vrouwelijk vanaf de vroege steentijd tot in de middeleeuwen |
| Het vrouwelijk in mythologieën, religies en kunst: |
| Natuurkrachten, kosmische krachten, goddelijke krachten |
| Diersymbolen, vogelgodinnen |
| Symbolen en associaties met de maan, schoonheid, slangen, water, vogels etc. |
| Natuurgodinnen, kosmische godinnen, vruchtbaarheid- en moedergodinnen etc. |
| Geest, Levensadem, Kunstzinnige adem, Inspirators (Muzen) |
| Schoonheid (spiritueel en fysiek), verhevenheid: |
| Koninginnen, Dames, 'godinnen' uit Hoofse Ridderromans, centra van verhevenheid, kunst en schoonheid, inspirators van edele gevoelens en nobele heldendaden, Dames waar de ridderhelden voor vallen en waar zij hun heldendaden aan opdragen etc.
|
| Het voortbestaan van godinnenculturen |
| Tegen de stroom van het monotheïsme in |
| De Katholieke Kerk |
| De Mariaverering |
| Natuurlijke aantrekkingskracht |
| Natuurlijk verlangen en streven (als kenmerk van de ziel) naar verbinding met het Vrouwelijk
|
De schaduwkant
Maar dan is daar ook de keerzijde:
*Volgens de letter van de monotheïstische godsdiensten bracht de vrouw de man ten val. De zondeval zou te wijten zijn aan Eva die Adam van de appel van de Boom der Kennis van Goed en Kwaad liet eten, hetgeen God hen nadrukkelijk verboden had. In deze optiek was de vrouw, wat kort door de bocht geredeneerd, niet langer een bron van geluk, maar vooral die van ons aller ongeluk. Door haar toedoen zijn wij uit het paradijs verbannen.
De Zondeval
*In het monotheïsme, maar ook in de Griekse filosofie doet- i.t.t. de bevindingen van Aristoteles -het idee van het dualisme opgeld, volgens welke lichaam en ziel strikt gescheiden zijn. Het lichaam met haar verraderlijke zintuigen brengt de ziel ten val. De zonden van het vlees snijden de pas af op de weg naar verbinding met het heelal en/ of met God.
*Filosofie is bij denkers als Plato en Pythagoras een overwinning van de ziel op het lichaam- filosoferen is leren sterven!-, en godvruchtigheid bij Augustinus het zich goedgrondig afkeren van haar zondige neigingen.
*In de direct bovenstaande gedachtegangen zijn het lichaam en/ of de vrouw een valstrik voor het zielenheil van de man. De gelijkstelling van de vrouw met het verraderlijke lichaam en de verderfelijke werking van het vlees lag op de loer en sloeg als een wild, ongenadig beest toe. Grootschalige vrouwenhaat en onderdrukking mogen hiervan getuigen.
Blijkbaar heeft het vrouwelijk in de belevingswereld van veel mannen niet alleen een zonnige kant- zij opent de poort van het paradijs-, maar ook een schaduwkant- zij staat voor verderf en verbanning uit het letterlijke of figuurlijke hof van Eden.
In dit licht mag het geen wonder heten dat een van de symbolen van het Vrouwelijk de maan is. De maan die beeldschoon is, betovert en verlicht, maar die ook door dik duister is omgeven of, erger nog, er zelfs volledig in verdwijnt.
Samenvattend:
| Schaduwkant en afkeer van de vrouw |
|
| De oorzaak van de Zondeval |
| De vrouw (Eva) gaf de appel aan Adam |
| De vrouw verwijderde de man van God |
| Dualisme |
| Het lichaam staat tegenover de ziel |
Het lichaam heeft verraderlijke zintuigen |
| Het lichaam verwijdert ons van God/ het Hogere |
| Het lichaam en de vrouw verwijderen van God |
| Het vlees |
| De vrouw staat voor het vlees en veroorzaakt de zonden van het vlees |
| De vrouw brengt de man ten val |
De maan |
| De vrouw wordt geassocieerd met de maan: beeldschoon maar met een duistere kant |
| De verleiding heeft een (schijnbare) schone kant en een duistere kant |
De vrouw staat voor verleiding, voor zondige neigingen en voor de zonde van het vlees |
Franciscus zal zeker ook met dergelijke vrouwonvriendelijke opvattingen zijn geconfronteerd. Maar moeten we hierin de verklaring zoeken van zijn ommekeer? Was hij inderdaad vatbaar voor dergelijke misogyne interpretaties en fantasieën? En betekende zijn ommekeer dan ook werkelijk een afkeer? Of lag dat anders?
Vervoering
Een belangrijk kenmerk van liefde is dat het een soort 'wonderdrank' is die je in een gelukzalige gemoedstoestand brengt of zelfs in vervoering of extase. Maar ook dat zij je strijdbaar maakt en bereid tot het brengen van offers. Zoveel kunnen we wel opmaken uit de filosofieën, kunsten en culturen die we tot nu toe hebben bestudeerd:
*Pythagoras raakte in de zevende hemel wanneer hij vanuit zijn ziel de kosmos waarnam en met zijn geestesoog haar schoonheid en harmonie aanschouwde.
*Plato trad in de voetsporen van zijn geestesvader en ging nog verder: De macrokosmos spiegelde zich in zijn optiek in de microkosmos, oftewel het heelal in onze ziel. En dat niet zomaar: ín onze ziel lag de hele kosmos met al wat daarin is, en dat in haar eígenlijke, ideale vormen. Terwijl we met onze lichamelijke zintuigen daar slechts wat schimmen van konden waarnemen. Een schijnwereld vol onvolmaakte kopieën. Ook voor Plato lag alle gelukzaligheid in de ziel, of toch op zijn minst in het HER-kennen vanuit ons diepere wezen.
*Augustinus liet zich heerlijk meevoeren op deze gedachtestroom. Deze kerkvader vond God niet in de wereld buíten zich, maar ín zich, en daarmee zijn hele ziel en zaligheid. Hij raakte ervan in vervoering. Hij moet een gepassioneerd gelovige zijn geweest en hartstochtelijk van God en van het evangelie hebben gehouden. Zijn vurige liefde moet hem een ontembare drive hebben gegeven, en van hem een onvermoeibare evangelist hebben gemaakt.
*In de Hoofse cultuur (o.a. in Hoofse ridderromans) vallen nobele ridders voor hun Dame. Zij brengt haar minnaar in een liefdesroes waarin haar ridder betoverd wordt door haar charmes en aangespoord tot heldendaden.
Samenvattend:
| In vervoering |
/een roes |
|
|
| Pythagoras |
|
| Wiskundige schoonheid |
Innerlijke waarneming
|
| Plato |
|
| Ideale vormen |
Innerlijke waarneming |
| Augustinus |
|
| God |
Innerlijke waarneming |
| Hoofse cultuur |
|
| Dame |
? |
Introversie en extase
Maar waar het hier omgaat is dat bij deze drie heren de vlammende liefde werd aangewakkerd door hun binnenwereld. Vanuit herkenningen en innerlijke waarnemingen. Daarmee waren onze drie denkers uitgesproken hartstochtelijke en introverte mensen. Mannen die een licht ontvlambare binnenwereld hadden, en snel in vuur en vlam stonden. Mannen die makkelijk in een hogere gemoedsstemming raakten, in vervoering, in extase.
Gelukzalige gemoedstoestanden, de roes, vervoering en extase; ze lijken aangewakkerd te worden door innerlijke waarnemingen. Vanuit de binnenwereld. Maar hoe lag dat in de Hoofse cultuur? Bewonderden de hoofse helden daar hun Dame met hart en ziel? Ja, eveneens vanuit hun binnenwereld?
Il cantico delle creature, Francesco d'Assisi
Een introverte en zielsverliefde Franciscus
Terug nu naar Franciscus. Thomas van Celano typeert de bewoners van het middeleeuwse Umbrië als 'introverte mensen met uitbarstingen naar buiten'. Past dit beeld bij onze heilige? Afgaande op wat wij van Franciscus weten, moet hij zondermeer een passioneel persoon zijn geweest. Hij moet zijn geloof diep vanuit zijn ziel hebben beleefd. Hij moet daarbij zeker ook in gelukzalige gemoedstoestanden hebben verkeerd.
En daarvoor? Voordat hij het licht zag? Was er een jongedame geweest die zijn zinnen en zijn ziel betoverde? Of jongedames misschien? Net als bij Augustinus? Waarschijnlijk wel. Thomas van Celano beschrijft zijn jonge jaren als 'een aaneenschakeling van wangedrag'. Vrouwen en vertier zullen daar zeker bij hebben gehoord.
Kunnen we het bewijzen? Nee. Maar het is zeer wel aannemelijk dat Franciscus even als een Plato, een Pythagoras of een Augustinus introvert was aangelegd, en dat er inderdaad zo'n jongedame in zijn leven was geweest. En als dat werkelijk zo is, zal zij hem hebben meegenomen naar zijn binnenwereld, en zal hij haar dáár hebben gevonden. In al haar oorspronkelijke schoonheid? Zal zij hem dronken hebben gemaakt van liefde, dáár waar volgens Plato alles schittert in zijn eigen, oorspronkelijke en onvervalste vorm? Dáár waar Augustinus van alles waarnam . . . dat beter rook, beter smaakte, beter klonk, beter voelde en vele malen mooier was dan waar wij ook maar ooit met onze lichamelijke zintuigen van zouden kunnen genieten?
Franciscus moet eerst die reflectie hebben gezien, die flits, die weerkaatsing die hem diep trof- Cupido had raak geschoten -en die hij hérkende vanuit zijn ziel. De liefdesvonk. Vervolgens moet hij zijn geliefde hebben gelezen vanuit een soort platonisch, innerlijk weten. Met vuur en met passie om haar in zijn binnenwereld te wekken. En om haar van buiten naar binnen te brengen. Hij moet dat koortsachtig hebben gedaan. Vol ijver en met volle aandacht.
Verliefdheid laadt op, trekt leeg, laadt op . . . , vreet energie. Bergen energie. Meer dan uiterst geconcentreerd studeren. Meer dan het uitlezen in een adem van het spannendste boek. Bij verliefdheid staat de ziel in de hoogste versnelling- alle raderen wentelen en draaien op volle toeren- , en verkeert zij in de meest gelukzaligmakende, uitputtende gemoedstoestand.
Het vieren van de verliefdheid is een uiterst intiem, introvert gebeuren. Twee wezens die zich aan elkaar overgeven. Twee wezens die elkaars lichaam, elkaars ziel lezen. Twee wezens die elkaar in hun binnenste tot leven brengen.
De jonge Franciscus
Kort samengevat, loopt onze redenering als volgt:
I
Plato, Pythagoras en Augustinus waren introverte mensen die alles intens en diep beleefden vanuit hun binnenwereld
II
Franciscus was een passionele man uit het land van introverte mensen met uitbarstingen naar buiten (Umbrië)
III
Franciscus was een passionele, introverte man die alles intens en diep vanbinnen beleefde, en met uitbarstingen naar buiten
IV
Franciscus levensverhaal bevestigt dat hij een passionele man was met uitbarstingen naar buiten
V
Jongemannen voelen zich (meestal) sterk aangetrokken tot vrouwen (natuurwet)
VI
In de Hoofse cultuur, waarin Franciscus opgroeide, werd de verering van en de hartstochtelijke liefde voor het vrouwelijke (à la Don Quichot) aangewakkerd
VI
De jonge Franciscus moet hartstochtelijk en diep vanbinnen van een vrouw/ vrouwen hebben gehouden (zijn levensverhaal lijkt dit te bevestigen)
Waar komt de ommezwaai van Franciscus vandaan?
We hebben goede reden om aan te nemen dat de jonge Franciscus in vervoering moet zijn geweest. Als dat inderdaad zo is, zou het dan niet vreemd zijn geweest wanneer hij zich radicaal zou hebben afgekeerd van de bron van zijn geluk en zijn rug zou hebben gekeerd naar de charmes van het vrouwelijk?
Laten we even de teugels vieren, en het verschijnsel extase even verder onder de loep nemen. Terug naar de jonge Franciscus die betoverd wordt door al dat vrouwelijk:
Gemoedstoestanden, stemmingswisselingen en introverte liefde in een extraverte samenleving
Het lijkt één jubelzang. Een en al rozengeur en maneschijn. Maar dan . . . is het uit met de pret. Want in zo'n energievretende gemoedstoestand kun je niet continu blijven verkeren en in zo'n verliefdheidsversnelling kun je niet permanent blijven staan. Dat is (zonder hulp vanboven!) niet vol te houden. Je stemming zal moeten wisselen. Hoe jammer!, maar je kater zal zich onverbiddelijk melden. En dan te bedenken dat dit nog niet alles is: Want dan ontwaak je na al je introversie in een extraverte samenleving. Daar waar codes gelden, wetten en regels. Daar waar je je aanpast, moét aanpassen. Daar waar je de ander nadoet en navolgt, en daar waar je je stand moet ophouden en je naam hoog. Daar waar de werkelijkheid van de binnenwereld onverbiddelijk plaats moet maken voor alle schimmen en schijn van onze samenleving. Daar waar het oorspronkelijke, het eigenlijke, vervalst en óneigenlijk wordt. Daar waar de betovering ontgoocheld wordt. Daar waar intimiteit wordt veroordeeld of bespot als het toppunt van al wat beschamend, zwak of onaangepast is.
De Franse uitdrukking 'la petite mort' spreekt boekdelen. Na een extatische gemoedstoestand belanden veel mannen in een soort depressie. Energetisch moeten ze omschakelen, hun stemming moet wisselen, hun vakantie in het eigenlijke, ideale en in hun binnenwereld is voorbij. Hun geliefde die in haar naakte waarheid te schitteren stond transformeert al snel- we chargeren een beetje -in een soort heks die de mantel van angst, aanpassing, stand ophouden en naam hooghouden omslaat. Die de broek van schimmen en schijn aantrekt. De misère is compleet. Des temeer omdat meneer zich volledig aan mevrouw heeft overgegeven en hij nu ook zelf de maatschappij weer wordt in gejonast waar hij zijn mannetje moet staan. En dat terwijl hij al zijn energie heeft verstookt voor zijn liefde!
Zou Franciscus deze toestanden niet hebben gekend? Het zou haast het ontkennen zijn van een natuurwet.
Scheiding van 'zij-vanbinnen' en 'zij-vanbuiten'
Met wat aannames die gegrondvest zijn in lange lijnen, en wat nattevingerwerk- je moet roeien met de riemen die je hebt- herrijst een jonge Franciscus die niet zomaar uit de lucht, of liever uit de hemel is komen vallen.
Laten we daarom nog wat door redeneren en onze aankomende heilige nog wat scherper in beeld proberen te krijgen. Franciscus is een jonge, verliefde man. Hij bewondert en bemint zijn geliefde vanbinnen en vanbuiten. Ze zijn één. Eén en dezelfde. Maar als hij uit zijn liefdesroes is ontwaakt, zijn zij-van-binnen en zij-van-buiten uit elkaar gegaan. Gescheiden. Anders geworden. Want zij-van-buiten heeft zich gehuld in de maatschappelijke mist van controleangst en aanpassingen. Zij vangt Franciscus in haar net van stand op- en naam hooghouden.
De kloof tussen 'zij-een' en 'zij-twee'
Nu is Franciscus geen type van wél de lusten, maar níet de lasten. Zoveel heeft zijn verdere levensloop vol offers en ontberingen wel bewezen. Bovendien zal zij-van-binnen (of de eigenlijke, oorspronkelijke zij-van-buiten) niet zomaar in zijn gevoels- en gedachtewereld zijn vervaagd. Integendeel. Zij heeft hem juist aan het denken gezet. Want wat hij voelt is die discrepantie, die kloof tussen zij-een en zij-twee. De sublieme-zij en de verworden-zij. Zij-die-bevrijdt-in-de-binnenwereld en zij-die-gevangenhoudt-in-de-buitenwereld. Er is iets mis . . .
Liefde voor het vrouwelijk als een ladder naar God?
De samenleving 'ver-ont-eigen-lijkt' mensen. En zeker de maatschappij waarin Franciscus leefde en die steeds verder afdwaalde van de evangelische eenvoud en eerlijkheid. Bovendien heeft hij het sublieme vanbinnen ervaren, heeft hij een gelukzalige, welhaast goddelijke gemoedstoestand gekend, en heeft hij het streven van Aristoteles- streven naar verbinding en vereniging- en de hartenkreet van Augustinus- die schreeuw om het sublieme, het goddelijke- in al zijn aderen mogen voelen.
Zo kwam zijn meisje niet tegenover God te staan, maar aan Zijn zijde. Zij was als een ladder geworden langs welke Franciscus verder kon opstijgen in de wolken van het sublieme. Opstijgen naar God. Naar permanente gelukzaligheid. Franciscus keerde zich niet om, en niet af van zijn meisje- geen vrouwen versus God-, maar hij ging juist verder op 'de weg die hem naar zijn schone dame had gebracht' - via het vrouwelijk naar God-. Een idee dat- zoals we hebben gezien- al zo oud was als de weg naar Rome.
De Sint Theresia van Bernini: van orgasme naar goddelijke extase
Vrijheid of gevangenschap; dolende ridders of hoofse minnaars
Laten we eerst nog even terugkeren naar Lancelot. Ook deze ridder heeft de twee gezichten van zijn liefde mogen meemaken. Vóór zijn relatie met de koningin was hij een dolende ridder, was hij vrij. Maar óók daarna. De dolende ridder; een symbool van de vrijgezel. Van vrijheid en ongebondenheid. Van ontsnapping aan de natuurlijke macht van het vrouwelijk, maar ook aan die van haar ketens van codes en aanpassingsgerichte eisen.
En als minnaar? Als minnaar was hij in de ban van zijn Dame.
Maar Lancelot, is dat niet zo maar een verhaaltje? Of spreekt het verhaal van Lancelot hier boekdelen? En verraadt deze roman hoe veel van zijn tijdgenoten de liefde beleefden? Hoe de luisteraars zich maar al te goed konden inleven? In beide levens? In de gevangenschap van het minne leven? Maar ook in het vrije leven? In dat van een vrijgezel?
Ja, lezen we in Lancelot niet over de mens? Over zijn dromen en over zijn belevingswereld?
Langs de ladder van hoofse liefde naar de liefde voor God
Willen we Franciscus van Assisi begrijpen, dan moeten we inzicht zien te krijgen in zijn liefde voor de vrouw, in zijn liefde voor God, en vooral in de relatie daartussen.
Was er bij Franciscus werkelijk sprake van een omwenteling? Een omkering? Het verdere verloop van Franciscus leven laat hier erg aan twijfelen. Wat opvalt is dat onze heilige bekend stond om zijn vrouwvriendelijkheid. Franciscus was een vurig vereerder van Maria en zag vrouwen in geestelijk opzicht zeker voor vol aan.
Hoe we dat weten? De historische bronnen zijn duidelijk. Zo vinden we daar het verhaal van Clara. Op een nacht verlaat het jonge meisje haar ouders om naar Franciscus te gaan. Want zij wil haar leven wijden aan God. Franciscus vangt haar op en helpt haar een nonnenorde op te richten, de clarissen. Hij blijft deze orde zijn leven lang ondersteunen.
Sint Franciscus en Sint Clara
Een ander punt mag de plaats van het vrouwelijk in zijn geloofsbeleving, en in die van menig Italiaan van zijn tijd, wellicht bevestigen. Streng en strikt monotheïsme gaat doorgaans gepaard met een beeldverbod dat kan variëren van het verbod op het afbeelden van mens en dier tot het afbeelden in plaatsen van aanbidding van profeten en heiligen, laat staan van God zelf.
Maar daar waar meerdere goden aanbeden worden (polytheïsme), en daar waar godinnen de ruimte krijgen, zoals in de kunst uit de Steentijd, floreert het beeld, in (vrijwel) alle vrijheid.
Zo'n streng en strikt monotheïsme vinden we overduidelijk in het Judaïsme, de Islam en het Protestantisme. In het Katholicisme, daarentegen, speelt naast de aanbidding van God ook de verering van Maria een belangrijke rol. Zo zelfs dat Zij in veel opzichten de plaats inneemt van een godin.
Dit verschil vertaalt zich meteen in de beeldkunst van deze religies: Vergelijk een synagoge, een moskee of een kerkgebouw van de gereformeerde gemeente met een katholieke kerk of kapel. Abstracte afbeeldingen of slechts kale kruizen zonder corpus vinden we bij de eerste drie. Maar op de katholieke plaatsen van aanbidding treden we in een totaal ander decor. Een overvloed aan Christusbeelden, Mariabeelden en heiligenbeelden versieren er de pilaren, muren en vaak zelfs de plafonds. Een Sixtijnse kapel zou alleen al qua ornament onmogelijk gepast hebben tussen moskeeën, synagogen of protestantse kerken, maar wél qua overvloed aan beelden van levende wezens en qua configuratie tussen de versierde grotten van het Vézèredal!
De vrijheid van beeldkunst en de nadrukkelijke verering of zelfs aanbidding van Maria in woord en beeld laten zien dat zij, misschien dan wel niet volgens de officiële geloofsleer, dan toch wel in de beleving van vele gelovigen (welhaast) een godin is.
Gold dat ook voor Franciscus? Onze introverte en temperamentvolle Italiaan stond pal voor evangelische eenvoud. Arm zijn was in zijn ogen geen schande, maar een deugd. In dit licht is het opmerkelijk dat hij zich beijverde om kerken en kapellen in al hun luister te herstellen. Een vuur dat zijn verering van het vrouwelijk niet bewijst, maar wel verraadt!
Sublieme liefde zonder 'godin'
Franciscus liefde voor en verering van het Vrouwelijk lijken verankerd te liggen in lange lijnen, in zijn Mariaverering, in zijn steun aan de clarissen en in zijn liefde voor de luister van kerken en kapellen.
Maar laten we hier nog even verder gaan met detectiveje spelen. Stel dat we gelijk hebben en dat Franciscus inderdaad vanuit een natuurlijk streven via een zij-vanbinnen is uitgekomen bij het sublieme, en vanuit het sublieme bij God, dan roept dat meteen een aantal vragen op:
*Geloofde Franciscus heimelijk in een godin?
*In een godenpaar?
*In een God met een vrouwelijke kant?
*In het vrouwelijk als een spirituele kracht van God?
*Of als een manifestatie van Zijn wonderschone scheppingskracht?
*Heeft hij een spanning gevoeld tussen zijn geloof en de officiële geloofsleer?
*Heeft hij geworsteld?
*Een innerlijke strijd geleverd?
We kunnen dit moeilijk of misschien zelfs wel onmogelijk meer achterhalen. Maar het is niet onwaarschijnlijk dat er een vrouw of vrouwen zijn geweest die Franciscus zowel het goddelijke als de misstanden in de samenleving hebben doen voelen.
Van Franciscus liefde voor het Vrouwelijk naar zijn liefde voor God
Laten we er even vanuit gaan dat dit allemaal zo is. Zal hij dan gevoeld en geloofd hebben dat de liefde tussen man en vrouw pas dan wérkelijk goddelijke dimensies kan aannemen wanneer deze door God wordt geleid? Dat de horizontale man-vrouw verhouding al snel vertroebelt, vervuilt, en verstikt raakt in aardse beslommeringen en dwalingen? Dat er een driehoeksverhouding moet zijn die hun liefde voor elkaar doet opgaan in de liefde van en de liefde tot God? Dat veel mannen en vrouwen voor elkaar een bron van verdriet worden? En dat zij dringend de hulp nodig hebben van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest? Van Zijn herders- 'hoed mijn schapen'-? En van Maria?! Maakte de liefde voor de vrouw voor hem deel uit van een nóg grotere liefde? En maakte die Super-liefde verhoudingen met vrouwen van vlees en bloed voor hem overbodig? Misschien zelfs wel tot een hindernis voor zijn toewijding aan God?
Het 'laboureuze' leven
Volgens het evangelie hebben mensen als kinderen liefde, zorg en aandacht nodig. God boog zich daarom vanuit Zijn hemelse hoogte naar hen over. Hij had hen lief, verzorgde en vertroetelde hen. 'Ziet de vogelen des velds, zij zaaien niet, zij maaien niet, en toch oogsten zij' (Mattheüs 6:26). Zijn zoon was een voorbeeld van al die nederigheid en dienstbaarheid buiten welke wij mensen als tere en hulpbehoevende wezentjes niet zouden kunnen. We dienden dus nederig en dienstbaar te zijn, mensen belangeloos te helpen, écht te helpen, met wezenlijke en eerlijke arbeid. Franciscus omarmde het 'laboureuse' leven en volgde het eenvoudige timmermansbestaan van Jezus Christus.
Het natuurlijke werk verbond de mensen met de aarde, de planten en de dieren (vissers, veehouders, bosbouwers, tuinbouwers, akkerbouwers, wijnboeren . . . ), met de vruchten der natuur (timmermannen, bakkers, brouwers, slagers, koks . . .) en met de medemens (verpleegsters, onderwijzers, de dorpspastoor, de kapelaan . . .). Heel anders dan zij die het web der institutionele en papierenwerkelijkheid sponnen om de eerlijk werkende Italiaan in te vangen en leeg te zuigen (geldwoekeraars, bestuurlijke potentaten . . .).
Het contemplatieve leven
Naast het 'laboureuze' leven streefde Franciscus het contemplatieve leven na. Verbond het eerlijke werk je al met de natuur en met je medemens (en niet met het institutionele monster dat wat van God afgedwaalde, zieke geesten hadden voortgebracht) hoeveel temeer verbond vervolgens de beschouwing van dit wonder je niet met de Allerhoogste?
Gods schepping was het verhaal van God. Zijn stem. Het beleven van dit wonder- iets wat je ook deed met je eerlijke werk- was luisteren naar het verhaal van Hem die dat alles gemaakt had. Franciscus en de zijnen trokken zich regelmatig terug in de natuur, soms weken, soms maandenlang, om Gods wonderwerken te aan- en beschouwen.
Franciscus was- zoals we hebben gezien- een echte dierenvriend, een christen die de kinderlijke eenvoud der vogels bewonderde. Want zij luisterden eerder naar de stem van God dan dat hele leger verwrongen zielen dat misvormd was door menselijke schijnwerkelijkheden, door hebzuchtige en geldzuchtige, financiële webben, door machtssystemen en door de complexiteit waarmee eerlijke, eigenlijke mensen vleugellam werden gemaakt. Niet voor niets blies onze heilige dierendag het leven in.
'De harp van Sint Franciscus'
Il Lupo di Gubbio - San Francesco d'Assisi
Contempatief gedicht van Guido Gezelle
Het christelijke leven
Het 'laboureuze' en het contemplatieve leven van Sint Franciscus lagen natuurlijk verankerd in zijn christelijke leven waarin zijn toewijding aan God centraal stond. Deze hield onder meer in dat hij predikte, armen en zieken bijstond, en zondaars weer op het rechte pas bracht. Dit werk verbond hem met zijn medemens.
Sint Franciscus naastenliefde
Veel mensen zien in anderen al snel een obstakel op hun weg naar de bevrediging van hun behoeften. Zeker als het gaat om andersdenkenden, armoedzaaiers, vreemdelingen of besmettelijk zieken. Maar voor Franciscus waren zij juist heel kostbaar en kwetsbaar. Kostbaar omdat zij schepselen waren van God. Kostbaar omdat zij voor Franciscus waren als schapen voor hun herder. Kostbaar omdat zij als kinderen zorg en aandacht nodig hadden en bovenal liefde van hun Hemelse Vader. Kwetsbaar omdat zij verworpen waren uit de samenleving en/ of afgedwaald van de kudde en het rechte pad. Kwetsbaar omdat zij geen bestaanszekerheid hadden of erger nog dat zij als weerloze lammetjes in de wolvenklauwen van Satan de Duivel terecht dreigden te komen.
Francesco (Angelo Branduardi)
Vai ripara la mia casa ('repareer mijn huis')
Verbinding
Vriend en vijand zullen het over een ding eens zijn: Franciscus was een man van verbinding.
*Verbinding met het vrouwelijk
Als jongeman moet onze heilige zielsveel hebben gehouden van een vrouw, vrouwen of in ieder geval het vrouwelijk. Hij smachtte naar verbinding met deze geestelijke macht die lompe en onbehouwen boeren betoverde en omtoverde tot fijngevoelige en kunstzinnige ridders, en tot galante en elegante, hoofse helden.
*Verbinding met hoofse kunst
Het vrouwelijk moet hem hebben geïnspireerd. Zij moet een verrijking voor zijn gevoelsleven zijn geweest. Bovenal heeft Zij hem verbonden met de hoofse kunst. Met zang- en dichtkunst, met een wereld van vrouwelijk voelen en van vrouwelijke verhevenheid, en met het hele decor wat daarbij hoort, met haar ruisende gewaden, kastelen en torens, hoven en witte paarden, bossen en klaterende fonteinen . . . Met al haar gracieuze manieren, romantiek en wonderschone taal. Met het sublieme dat je bevrijdt uit de troosteloosheid van het dagelijkse bestaan. Uit het lelijke en uit de ontgoocheling die het (toen al) moderne, aardse bestaan teweeg bracht.
*Verbinding met het hemelse
Franciscus was al in de wolken, maar steeg nog verder op, naar het hemelse. Hij voelde zich verbonden met God- of deze nu verzonnen was of niet, maakt hier niet uit, want in zijn belevingswereld bestond Hij wis en waarachtig-, met Zijn zoon, Jezus Christus, met Maria en met Gods engelen. Een band die een stempel drukte op Franciscus gevoels- en gedachtewereld. Was het vanuit een natuurlijk streven naar verbinding met God?
*Verbinding met zijn geestverwanten
Dat zijn geloof een band smeedde met zijn medegelovigen, en in het bijzonder met zijn broeders met wie hij rondtrok om Gods Koninkrijk te verkondigen, is zonneklaar. Zij deelden hun geloof, hun idealen en hun leven, hun armoede, hun vreugde en verdriet.
*Verbinding met zijn medemens
*Verbinding met eerlijke arbeid
*Verbinding met de natuur
*Verbinding met God
Uiteindelijk moesten voor Franciscus al deze vormen van verbinding voortkomen uit en leiden tot een verbinding met God. Als het waar is dat Sint Franciscus een introverte man was, dan staat deze eigenschap verbinding met de buitenwereld geenszins in de weg. Integendeel. Hij moet zich blijkbaar van binnenuit verbonden hebben met de wereld om hem heen. Heel anders dan een extravert persoon die de beweging van de massa spiegelt.
*Verbinding met de binnenwereld/ met de grond van je natuur/ wezen
*Verbinding met kunst, taal en beeldtaal
De verbinding met God en Zijn schepping werd vertaald in kunst, taal en beeldtaal.
Samenvattend:
| Verbinding |
| jezelf/ je binnenwereld |
| je medemens |
| de natuur/ het platteland |
| eerlijke arbeid die je verbindt met de natuur/ je medemens (het 'laboureuze' leven) |
de eenvoud van het evangelie |
| kunst, taal en beeldtaal |
| de van God verhalende schepping (het contemplatieve leven)
|
| het Vrouwelijk (Maria) |
het Evangelie |
| God |
Bij Franciscus ontwaren we een duidelijke koppeling tussen zijn seksuele en religieuze gevoelens. Een koppeling die- zoals we later zullen zien- weleens niet tot deze heilige alleen beperkt kon zijn.
Waarom spreekt Franciscus zo tot de verbeelding?
Franciscus laat je dromen. Franciscus laat je draven . . . doordraven. Franciscus brengt je fantasie op hol. Franciscus laat de teugels vieren. Of je nu katholiek bent of niet. Gelovig of niet. Blijkbaar is er iets- God mag weten wat- in deze man wat we herkennen en/ of waar we vurig naar verlangen. Is het dat hij ons bevrijdt uit de beknelling van het oneigenlijke? En ons terugbrengt naar het wezen, de ziel der dingen?
Laten we kritisch blijven. Franciscus stelt zo'n beetje dat dieren eerder luisteren naar de stem van God dan wij mensen. Maar waarom zou dat in Hemelsnaam zo zijn? En kun je dat misschien ook anders duiden (zonder dat je het hier letterlijk hebt over God)?
Vervreemding
Franciscus maakte mensen gevoelig voor wat mooi, wat schoon was. Tegelijkertijd legde hij alle goddeloze lelijkheid af en nagelde hij al het óneigenlijke aan het kruis- Christus had al onze zonden op zich genomen en stierf met hen een marteldood-.
Als geen ander merkte Franciscus op dat de samenleving ziek was en afgedwaald van God. Dat veel Italianen vervreemd waren geraakt. Verschillende vormen van vervreemding kwamen in het Italië van de dertiende eeuw als sombere wolken binnendrijven.
*Vervreemding van jezelf
Een grote groep mensen was 'ge-extra-verteerd'. Zij hadden zich afgekeerd van hun eigenlijke wezen om zich te richten op maatschappelijke maniertjes, met als doel om zich te verrijken, gevierd te worden en/ of macht te verwerven. Zij hulden zich in het kleed van maatschappelijke schijn en sier, verhulden hun eigenlijke wezen, en begrepen steeds minder van zichzelf. Van de ander evenmin.
*vervreemding van de ander
Vervreemding van jezelf leidt onvermijdelijk tot vervreemding van de ander. We REDUCEREN onszelf tot maatschappelijke objecten in een politiek/ economisch spel. Een mens wordt een salaris, een positie, een carrière, een object.
*vervreemding van natuur en platteland
De mens vervreemdde steeds verder van zijn eigen natuur. Dat drukte onverbiddelijk zijn stempel op zijn omgeving waar steeds meer grauwe, mensonvriendelijke steden en fabrieken verrezen. En in zo'n onnatuurlijke wereld en met zo'n oneigenlijke leefwijze vervreemdde hij nog verder. Een vicieuze cirkel.
*arbeidsvervreemding
Eigenlijke arbeid verbond je met de natuur, het platteland en met je medemens. Deze voorzag in je natuurlijke behoeften die best bourgondisch mochten zijn. De vruchten van eerlijke en ambachtelijke arbeid moesten gevierd worden! Ere aan de schepper en aan Zijn werklieden! Sint Franciscus was verre van een droge, verzuurde geest die vond dat alles klein, sober en troosteloos diende te zijn. Franciscus schuwde, ook als heilige, feesten niet, zolang deze maar bruisten of gingen bruisen vanuit Gods bron.
Echter, vaklui werden door de arbeidsdeling steeds vaker veroordeeld tot zielloze arbeid. Ze hadden hun productie of dienstketen niet meer in handen. Ze vervreemdden van hun werk. Terwijl een hele klasse zich verrijkte in een fictieve economie waarin het niet meer draaide om de eigenlijke dienst of de eigenlijke productie.
*Institutionele vervreemding
Hoewel Franciscus nadrukkelijk binnen de gelederen van de Rooms Katholieke Kerk wilde blijven, begreep hij in tweede instantie dat zijn visioen niet alleen letterlijk betekende dat hij kerken moest wederopbouwen, maar ook figuurlijk; de Kerk als instelling. Hij worstelde duidelijk met zijn gevoelens ten aanzien van de clerus die hij als goed katholiek diende te gehoorzamen. Een clerus die getuigde van lui- en laksheid. Die baadde in luxe en comfort, maar die de weg van Christus met al haar offers wél schijnbaar, maar liever toch niet al te echt wilde volgen. Franciscus wilde een nieuwe koers varen- of liever de koers die Christus had uitgezet- tégen de stroom van de kerk in. Dat leidde tot een aantal gewaagde optredens voor de 'troon' van de bisschop en zelfs die van de paus.
Verder zal hij aanstoot hebben genomen aan van allerlei papieren werkelijkheden, waaronder juristerij die met van allerlei wetten en regels al snel aan de aard en het wezen van de mens voorbijging, en die veelal niet aansloot bij zijn natuur en dagelijks leven. Hij zal Jezus indachtig zijn geweest die zijn luisteraars leerde dat de Mozaïsche wet niet vanbuiten, vanuit haar letter en complexiteit moest worden nageleefd, vanwaar zijn afkeer tegen de farizeeën en schriftgeleerden, maar juist van binnenuit, vanuit het hart en vanuit zijn evangelische eenvoud. Op een introverte wijze dus. We herinneren ons Augustinus nog wel die benadrukte dat Gods wet in onze ziel was gelegd (en dat daardoor zelfs heidenen een moreel kompas konden hebben).
In navolging van Gods Zoon zal Franciscus het niet hoog op hebben gehad met de Belastingdienst (om deze gemakshalve maar even zo te benoemen). Toch zal hij net als Jezus zich juist over tollenaars hebben ontfermd om hen weer terug te brengen op het rechte pad.
*Vervreemding van God
Uiteindelijk kwamen alle voorgaande vormen van vervreemding in zijn optiek vast voort uit de vervreemding van God.
Vanuit de intuïtie
In de voorgaande artikelen hebben we vanuit kunst, religie en filosofie geprobeerd inzicht te krijgen in de mens. In zijn belevingswereld, en in wat hem verbindt met zichzelf en de wereld om zich heen. Of wat hem in ieder geval zich daarmee verbonden doet voelen of weten. De door ons onderzochte bronnen zijn grotendeels intuïtief van aard. Later zullen we ons vraagstuk ook vanuit andere perspectieven bekijken.
Toch willen we hier benadrukken dat juist deze intuïtieve bronnen veel zeggen over ons mensen. Ze bieden namelijk een inkijk in onze belevingswereld en in ons verhaal. Ze laten zien waar wij vandaan komen en wat er in ons verborgen ligt. Kortom, ze zijn zeer waardevol voor onze wijsgerige reis.
Maar waar staan wij nu? Wat is het beeld van de mens dat wij krijgen na deze duizenden jaren lange reis door de tijd?
Verbinding vanuit een gelaagde binnenwereld
Op onze reis werd het steeds duidelijker dat wij ons verbonden voelden met verschillende werkelijkheden of lagen van de werkelijkheid. Met de natuur, de kosmos en metafysische werelden. Met creatieve en scheppende krachten. Met het universele Mannelijk & Vrouwelijk. Met goden en godinnen. Met God en met het Goddelijke. Op verschillende wijzen en in verschillende gemoedstoestanden.
Steeds duidelijker werd ook dat wij dit deden vanuit onze binnenwereld. Met de astrologie trad de kosmos al bijna letterlijk bij ons binnen. De mens keerde zich met zijn geheugen, innerlijke waarnemingen, prenatale kennis en wat dies meer zij steeds verder naar binnen.
Derhalve spiegelde de macrokosmos zich in de microkosmos. Niet alleen buiten ons, maar ook in ons konden we de verschillende werkelijkheden of lagen van de werkelijkheid terugvinden. In ieder geval, in onze beleving. Hierdoor ontstaat het volgende beeld van binnen- en buitenwereld:
| DE BINNENWERELD |
| Het Goddelijke (God/ godenparen/ goden & godinnen)(0) |
| Het Universele Mannelijk & Vrouwelijk (1) |
| Scheppende & creatieve kennis en krachten/ Inspiratie (2) |
| Logos/ interne kennis/ intern onderwijs/ Jezus (3) |
| Metafysische werkelijkheden (Wiskundige werkelijkheid/ Ideeënwereld)(4) |
| De Kosmos (astronomische en astrologische werkelijkheden)(5) |
| De Natuur (6) |
| Het geheugen/ Kennis/ Prenatale Kennis/ Gevoel/ Kennis die de Mogelijkheid tot Leven biedt (7) |
| Het Innerlijke Lichaam/ De Innerlijke Zintuigen/ Innerlijke Waarneming (8) |
| BUITENWERELD EN BUITENKANT |
| Het lichaam/ De Zintuigen/ Externe Waarneming (9) |
| De Natuur (10) |
| De Kosmos |
| Kennis die de Mogelijkheid tot Leven biedt |
| De Metafysische Werkelijkheid (De Wiskundige Werkelijkheid/ De Ideeënwereld) |
| De Logos |
| Scheppende en creatieve kennis en krachten |
| Het Universele Mannelijk & Vrouwelijk |
| Het goddelijke |
Zoals we, bijvoorbeeld, in ons artikel over de astrologie en de astronomie hebben kunnen zien, staan veel (zo niet alle) verschijnselen met elkaar in verband. Zo hebben we- om maar eens iets te noemen- dag en nacht doordat de aarde om zijn eigen as draait. Bovendien is het zonneklaar dat wij mensen associatief denkende en voelende wezens zijn. We leggen voortdurend verbanden en associëren erop los. Vanaf onze vroegste geschiedenis creëren of ontdekken we symbolische werkelijkheden en scheppen we onze eigen mythen.
We herinneren ons vast de mythe en afbeeldingen van de Egyptische Nijlgodin, Isis of Hathor, nog wel en hoe het Vrouwelijk daar werd geassocieerd met vogels, water, koren, horens, zon en maan. Met allemaal van dit soort symbolische werkelijkheden, mythen, religies en filosofieën kunnen we bovenstaand schema gemakkelijk uitbreiden tot een web van associaties en verbanden.
Zo legden ze in de grotkunst een duidelijk verband tussen de natuur (dieren) en het Mannelijk en het Vrouwelijk, in het Oude Europa tussen het Vrouwelijk, de Natuur (eieren, vogels, water en slangen) en godinnen, en in de astrologie tussen de kosmos en ons karakter. In de Griekse Oudheid werd ons geheugen vol prenatale kennis in verbinding gesteld met de ideeën (Plato) of de kosmos met een metafysische (mathematische) werkelijkheid en onze innerlijke waarneming (Pythagoras). Bij Sint Augustinus liep een lijn van God tot in het diepst van onze ziel, terwijl in Oosterse culturen schepping, schoonheid en kunst leidden naar de Liefde, de vereniging van het Universele Mannelijk en Vrouwelijk en nog verder door naar een Godenpaar (Shiva en Shakti), en van daar weer naar rituelen. Lichamen leidden naar de ziel, en het individuele weer naar het universele en andersom. Over en weer. Of hoe zat het in de Hoofse cultuur? Troonde daar de schone Dame niet in het hart van haar ridder?
Interessante literatuur
Het leven van Sint Franciscus (Vita beati patris nostri Francisci), Thomas van Celano
Saint Francois d'Assise, Jacques Le Goff
Abaelardus, over geloven, weten en logica
Hoewel Pythagoras zijn leven wijdde aan de harde logica der mathematiek, stond bij hem ontvankelijkheid voor de metafysische werkelijkheid centraal. Met je geestesoog kon je de schoonheid en harmonie der wiskunde overal in de kosmos ontwaren en diep vanbinnen ervaren. Wiskunde zat in het Grote Gevoel, en het Grote Gevoel in de Wiskunde. Wiskunde was schoonheid, kunst. En kunst en schoonheid waren wiskunde.
Ook bij Plato draaide het om de innerlijke waarneming waarbij je geestelijke zinnen werden betoverd door de zuivere vormen. In die zin een openbaring. Niet iets dat de vrucht was van buiten je gevoel om redeneren, van koel verstand. Van afstand tot je binnenwereld. De lijn van het Grote Gevoel en Innerlijk Weten- om het zomaar even te noemen- zette zich vanaf Pythagoras en Plato, via Augustinus, voort tot aan Sint Franciscus aan toe. Maar ho, wacht even . . . !
Abaelardus
Stromingen roepen tégenstromingen op, het Grote Gevoel het koele verstand. Iets dat in eerste instantie nu niet bepaald lijkt te passen bij Abaelardus. Abaelardus (Abélard) werd geboren in het jaar des Heeren 1079, in de buurt van de Franse stad Nantes. Ruim honderd jaar eerder dan Franciscus. Toch hing Franciscus ergens al in de lucht. Werd zijn reactie bepaald door iets dat komen ging? Of door iets waar hij bang voor was? En dat hij wilde afwenden?
Abaelardus moet zonder twijfel warmbloedig zijn geweest. Hartstochtelijk verliefd op zijn Héloïse. Hij moet in vuur en vlam hebben gestaan. Zijn liefde voor haar moet hebben gebrand in zijn lijf en in zijn ziel.
Want wat was er precies aan de hand? Abaelardus was een kei in de filosofie die zelfs zijn vermaarde leermeester (Willem van Champeaux) in de ingewikkelde universaliënstrijd op de knieën kreeg. Zijn roem ontging dan ook niet aan een zekere kanunnik, Fulbert genaamd. Fulbert was de oom van een wonderkind, een 17 jarig meisje dat schitterde in de schrijfkunst en de wijsbegeerte. Geen wonder dat Fulbert de briljante Abaelardus wilde aanstellen als leermeester van zijn nichtje.
Hij mocht zelfs bij Fulbert intrekken om de eenvoudige reden dat deze Héloïse bij haar oom inwoonde. En daar zat hij dan, alleen met een magisch meisje op een studeerkamer. Zij moet hem daar betoverd hebben met haar intellectuele kracht en vrouwelijkheid, die één waren wellicht. Charmant moet ze geweest zijn, betoverend mooi voor de jonge leermeester die zijn ogen niet in zijn zak had zitten. Zijn fysieke ogen niet, maar zeker ook zijn geestesoog niet. Maar niet alleen hij, maar ook zij raakte in bekoring. En zodoende kwamen zij van hun filosofie in een vurige verliefdheid terecht, en van hun wijsbegeerte in de begeerte naar elkaar. Hun zielen verenigden zich in het hogere weten, en hun lichamen in de liefde. Het meisje raakte zwanger.
Als dieven in de nacht gingen zij er in een koets vandoor naar ver, ver van Parijs. Naar Bretagne om precies te zijn. Daar trouwden ze in het geheim . . .
De wraak van oom Fulbert was, zoals te verwachten viel, niet mals! Hij liet de arme Abaelardus castreren. De wegen van het koppeltje moesten scheiden; het hoogbegaafde meisje belandde in een klooster. Of toch niet helemaal . . . Of helemaal niet . . . Want onze minnaar en minnares uit de middeleeuwen bleven elkaar trouw . . . en minnebrieven schrijven. Daarmee verwierven zij de faam van archetypisch liefdespaar evenals een Romeo en Juliette.
Héloïse & Abélard
De ratio versus het gevoel
We zitten in het katholieke Frankrijk van eind 11e begin 12e eeuw. Een periode waarin het Roomse Rijk zich moest hoeden tegen van allerlei 'valse' religies, 'goddeloze' godsdiensten en andere 'dwalingen'die haar vanuit verschillende hoeken en gaten bedreigden. Zo was daar allereerst de Islam die zijn stempel drukte op de landen aan de andere kant van de Middellandse Zee. Verder had je nog andere 'eigenwijze' monotheïsten als de Joden en de katharen die zich niet braaf aan de katholieke geloofsleer hielden, om van de heidenen die helemaal niet in God geloofden of juist in meerdere goden nog maar niet te spreken.
Het katholicisme moest verdedigd worden, te vuur en te zwaard. Letterlijk- de eerste kruistocht begon in 1096-, maar ook figuurlijk. Er moest BEWEZEN worden dat het katholicisme het 'ware' geloof was en het 'rechte pad'.En dat er aan de Heilige Drie Eenheid niet te tornen viel.
Daar stond je dan met je geloof. Je geloof, maar wat bewijst het? Want geloven is nog geen weten. Stel je voor dat de rechter zegt, 'ik geloof dat je schuldig bent', dan zal iedereen dit ervaren als een onvoorstelbaar zwaktebod. Een kwaadwillende rechter zal er dan op zijn minst valse bewijzen met de haren bijslepen, en zeker niet volstaan met de povere mededeling dat hij alleen maar 'gelooft' dat jij het hebt gedaan.
BEWIJZEN, dat was waar het bij Abaelardus om draaide. Bewijzen dat zijn geloof het ware was. Alleen . . . hoe deed je dat? Gelukkig voor Abaelardus circuleerden er in Europa vertalingen van Aristoteles werken, dankzij . . . Islamitische Arabieren en Joden! Aristoteles . . . die met de logica kwam. De rede, het verstand, de ratio.
Abélard (La Foi prise au Mot)
Abelard (The History Channel)
De logica van Aristoteles
Aristoteles . . . we herinneren hem nog wel als de Griekse filosoof die de ziel aan het leven koppelde, en het leven aan het lichaam. De Griek die de ziel uít de materie liet komen (zij het met een immateriële grondoorzaak, de 'Onbewogen Beweger') en ín de materie plaatste (de ziel was immanent). De filosoof die vond dat alle soorteigenschappen NIET VOORAF aan bijbehorende individuen gingen, als een soort stempel (of ontwerp in de geest van de Schepper), MAAR ACHTERAF in onze waarneming en analyse aan deze individuen werden toegeschreven. Toegedicht. In onze denkwereld toegekend. Op 'nominalistische', inductieve wijze.
Als we, bijvoorbeeld, honderd witte zwanen hebben gezien, en uitsluitend en alleen witte zwanen, dan kennen we de soorteigenschap 'wit' toe aan al deze individuen. 'Zwanen zijn wit'. Maar pas op! Wie onze aardbol verder afzoekt, ontdekt ook zwarte zwanen! 'De witte zwaan' was een spook in onze gedachten, en het wit geen kenmerk van een stempel, of ontwerp voor iedere zwaan. Geen eigenschap in iedere individuele zwaan! Maar een kenmerk waarmee we zélf een verzameling maakten. Een mentaal construct.
NB Je kunt op basis van losse eigenschappen en/ of combinaties verzamelingen maken van individuen/ exemplaren. Zo kun je een verzameling maken van 'rode vruchten'. Daartoe behoren 'rode bessen' en 'tomaten'. Ze maken duidelijk deel uit van dezelfde verzameling, maar ze zijn daarmee nog niet IN ESSENTIE hetzelfde. Evenzo kun je op basis van een hele serie kenmerken/ eigenschappen de verzameling 'Zwanen' maken. Dat betekent hier evenmin dat alle individuen uit de verzameling 'Zwanen' dan ook in essentie hetzelfde zijn. Je kunt je dus afvragen of het 'zwaan-zijn' een wezenlijke eigenschap is, of slechts een etiket voor een verzameling die is ontstaan uit de verdeling van een aantal min of meer willekeurige kenmerken over verschillende individuen/ exemplaren.
Toch is hiermee niet alles gezegd. In de universalieën strijd vind je ook tegenstanders van een dergelijke meer 'nominalistische' opvatting. In hun ogen behoort het 'zwaan-zijn' weldegelijk tot de essentie van het dier. (Het is een reële verzameling.)
Maar wat heeft deze uitweiding te maken met het bewijzen van de 'waarheid' van het katholieke geloof? Want dat was waar het onze Abaelardus om ging! Als aartsvader der biologen begreep Aristoteles als geen ander dat je met je analyse en met je verstand eigenschapen (predicaten) kon toeschrijven aan individuen of exemplaren (subjecten), en dat je zodoende verzamelingen kreeg ('witte zwanen') of juist niet (maar deze zwaan is zwart). Vervolgens ontdekte hij dat er van allerlei verbanden bestonden tussen deze verzamelingen, deelverzamelingen, lege verzamelingen en losse exemplaren/ individuen. Dat er verbanden bestonden die (noodzakelijk) WAAR waren, OF ONWAAR. En dat er zelfs verbanden bestonden die geldig of ongeldig waren los van de materiële inhoud! Vergelijk:
*Alle zwanen zijn wit / Dus er is tenminste één zwaan die wit is (WAAR)
*Tenminste één zwaan is wit/ Dus alle zwanen zijn wit (ONWAAR)
*Alle x-en hebben de eigenschap Y/ Dus er is tenminste één x die de eigenschap Y heeft (LOS VAN MATERIËLE INHOUD WAAR)
(Wat x en Y verder ook mogen zijn!)
De bewijskracht van de logica
Aristoteles legde onwrikbare waarheden bloot, onwankelbaar in hun logische werkelijkheid. Aristoteles bewees met zijn termenlogica dat je dingen kon afleiden of bewijzen met het verstand zonder dat je ze zelfs hebt gezien of waargenomen!
Laten we even om dit te illustreren een sprong in de tijd maken, bijna duizend jaar verder, naar de Limburgse medicus/ bioloog Eugène Dubois (we komen later nog uitgebreid op hem terug). Wat wist hij?
*Mensapen lijken (het meest) op mensen (delen veel kenmerken)
*De verschillen tussen mensen en mensapen zijn (desalniettemin) groot
*Evolutie verloopt geleidelijk (uit een muis ontstaat niet plotsklaps een olifant)
Hieruit kon hij logisch afleiden (met een geldige redenering) dat er een ontbrekende schakel moet zijn geweest; eentje die dus nog meer op de mens leek dan de mensapen. Hij wist zodoende dat er een aapmens moet hebben bestaan zonder dat hij die ook maar ooit had gezien! Overigens werd zijn logische afleiding later gestaafd in de materiële werkelijkheid: De overblijfselen van de missing link werden daadwerkelijk gevonden!
Het voorbeeld mag illustreren dat je met de rede het onzichtbare logisch zichtbaar kunt maken, bewijzen, en dat was nu precies wat Abaelardus wilde! Want was God niet onzichtbaar en wilde hij niet bewijzen dat Hij er was?!
De termenlogica van Aristoteles
De werken van Aristoteles die tot nog toe in het middeleeuwse Europa onbekend waren (of misschien ondergronds gingen), brachten met hun bekendwording op ons continent een aardschok teweeg. Zij legden een fundament voor de scholastiek, een denkrichting die de katholieke, intellectuele wereld met haar universiteiten steeds verder in haar greep kreeg. Met name de termenlogica van Aristoteles leek daarbij van grote betekenis.
Een kleine impressie van de termenlogica
Subjecten en predicaten
Als voorvader van de biologie zal het toekennen van eigenschappen (predicaten) aan individuen (subjecten) hem niet vreemd zijn geweest. Zo heb je, bijvoorbeeld, de attributieve zin 'Een Zwaan (subject) is een Vogel (predicaat)'. Schematisch weer te geven als, 'Vz'. Subject en Predicaat worden aan elkaar gekoppeld middels een koppelwerkwoord of copula (zijn).
| Ps |
| Predicaat Subject |
P: Wit (is) S: de zwaan |
Proposities
We krijgen nu een korte zin (PROPOSITIE) waar we (in principe) een oordeel aan kunnen geven (WAAR of ONWAAR). Bijvoorbeeld: 'Een zwaan is een vogel', WAAR, of 'De gans is een vis', ONWAAR. In beginsel kan een PREDICAAT worden toegekend (een BEVESTIGING) of juist niet (een NEGATIE). Zo is 'Een zwaan is een vogel' een bevestiging, maar 'Een zwaan is geen vogel' een negatie. Schematisch weer te geven als:
| PROPOSITIE |
| BEVESTIGING |
| Vz |
| VOGEL zwaan (Een zwaan is een Vogel) |
| NEGATIE |
| ¬ Vz |
| NIET VOGEL zwaan (Een zwaan is geen vogel*) |
NB *Het is niet zo dat een zwaan een Vogel is = Een zwaan is geen vogel
Operatoren en scope (reikwijdte)
Let wel: Een ontkenning (en dus ook de operator ¬) heeft een bepaalde reikwijdte, scope. Zo kan de negatie slaan op het Subject, 'Niet de zwaan (maar de forel) is een vis', op het Predicaat, 'De zwaan is geen vis (maar een vogel)', of op de hele propositie 'Het is niet zo dat de zwaan een vis is'. De logica heeft zich uitgebreid:
| Propositie |
|
| Operator: bevestiging |
Operator: negatie |
| Ps |
¬ Ps |
We hebben het tot nog toe slechts gehad over een bepaald individu (de zwaan). We hebben gekeken naar de eigenschappen en hoedanigheden (de kwaliteit), maar niet naar de gehelen (verzamelingen), de delen (deelverzamelingen) en de losse individuen/ exemplaren ( d.w.z. de kwantiteit). Voor het KWANTIFICEREN heeft de termenlogica twee KWANTIFICATOREN:
| OPERATOREN: |
|
|
|
| NEGATIE |
¬ |
|
|
| UNIVERSELE KWANTOR (ALLE) |
∀ |
| EXISTENTIËLE KWANTOR (SOMMIGE) |
∃ |
Zo krijgen we, bijvoorbeeld:
*Alle (∀ ): 'Alle zwanen zijn vogels'
*Tenminste één/ sommige (∃ ):'Er is tenminste één zwaan die een vogel is/ Sommige zwanen zijn vogels'
Gevolg: het aantal soorten proposities breidt zich nog weer verder uit:
| Ps |
|
|
∀Ps (SaP) |
|
∃Ps (siP) |
| ¬Ps |
|
|
∀(¬Ps) (SeP) |
|
∃(¬Ps) (SoP) |
Achtereenvolgens:
*SaP: Alle
Alle zwanen zijn vogels
*SiP: Sommige (tenminste één)
Sommige zwanen zijn zwart
*SeP: Alle niet/geen
Alle zwanen zijn geen vis/ Geen enkele zwaan is een vis
*SoP: Sommige niet/geen
Sommige waterdieren zijn geen vis/ Niet alle waterdieren zijn een vis
Nu hebben we vier oordelen (SaP ; SiP ; SeP ; SoP) die WAAR of ONWAAR kunnen zijn. Ze kunnen als volgt ruimtelijk worden weergegeven:
Wat we hier zien is hoe we met slechts twee cirkels/ vierkanten (verzamelingen) 4 bovengenoemde oordelen kunnen genereren!
Maar we kunnen vrolijk verder gaan door deze vier oordelen ook nog eens met elkaar te kruisen:
| X |
SaP |
SiP |
SeP |
SoP |
| SaP |
|
|
|
|
| SiP |
|
|
|
|
| SeP |
|
|
|
|
| SoP |
|
|
|
|
Voor onze ogen ontvouwt zich een heel verbandensysteem dat we (in principe) eindeloos kunnen blijven uitbreiden. We krijgen zodoende een heel verbanden-web.
De gegenereerde combinaties kunnen GELDIG zijn OF ONGELDIG zijn. Zo is de combinatie SaP x SeP geldig (Als de uitspraak 'Alle zwanen zijn wit' WAAR is, is de uitspraak 'Er is tenminste één zwaan wit' dat eveneens). Terwijl de combinatie SeP x SaP per definitie ONGELDIG is (Als de uitspraak 'Er is tenminste één zwaan wit' WAAR is, betekent dit NIET automatisch of logischerwijze dat de uitspraak 'Alle zwanen zijn wit' dan ook WAAR is).
(In het tweede geval is er sprake van een zogenaamde inductie fout; als een of een paar x-en de eigenschap y heeft/hebben, mogen we niet concluderen dat alle x-en de eigenschap y hebben.)
Het verbandensysteem van de termenlogica geeft ons een instrument in handen om te verifiëren of een redenering GELDIG is of juist niet (ONGELDIG). Of de verbanden kloppen of niet. Of de redenering zodanig is dat de conclusie op basis van het verbandensysteem juist is afgeleid of niet. Of de conclusie logisch volgt uit de informatie waarover we beschikken (premissen) en de aannames die we hebben gedaan (assumpties) of niet. Of de conclusie ook waar is als de premissen dat zijn of niet.
Wanneer we, bijvoorbeeld, op basis van de premissen 1) Niet alle waterdieren zijn vissen en 2) Walvissen zijn waterdieren afleiden dat 3) Walvissen vissen zijn, dan kun je aan de hand van de termenlogica BEWIJZEN dat deze redenering niet klopt. Nu is deze redenering nog tamelijk eenvoudig en overzichtelijk. We lijken hier de termenlogica niet perse nodig te hebben, al missen we wel ieder logisch BEWIJS wanneer we zomaar vaststellen dat deze redenering niet klopt. Maar we kunnen ons makkelijk voorstellen dat bij veel ingewikkelder redeneringen we NIET zomaar kunnen vaststellen of de redenering wel of niet klopt, en dat de termenlogica hier uitkomst biedt.
Het mag geen wonder heten dat uit de herontdekte termenlogica van Aristoteles een hele redeneerkunst werd ontwikkeld. Deze speelde- zoals we hebben gezien- een kapitale rol bij de latere scholastici.
Subjectief versus objectief
Gevoel dat je een weg bood naar de natuur, naar de kosmos en/ of naar hogere werkelijkheden. Wat bleef er in de optiek van deze verre voorlopers van het rationalisme van over? Het gevoel, en dus ook enkel geloof, waren in hun ogen eerder iets individueels, iets subjectiefs tegenover een feitelijke werkelijkheid die we op een universele en objectieve wijze dienden te begrijpen. D.w.z. met de ratio, de harde logica en het koele verstand. Daardoor werden de tegenstellingen tussen gevoel en rede en tussen objectief en subjectief zo niet geïntroduceerd dan toch op zijn minst wel sterk aangescherpt. Des temeer omdat het gevoel ons een rad voor ogen kon draaien, ons op een dwaalspoor kon zetten en verstrikken in de zottigheid van 'dwaze godsdiensten en geloofsleren'.
Met ons logisch verstand naar Gods beeld geschapen
De mens was begiftigd met de rede, het verstand. Dit vermogen hadden we meegekregen van de Schepper, want waren wij immers niet naar Zijn beeld geschapen? En moesten wij ons dan niet van dit goddelijke vermogen bedienen om Hem te vinden? Om te bewijzen dat Hij er was? Om aan te tonen wat het ware geloof was?
God had met de Logos alles op een logische wijze geordend en geschapen. Dus als wij naar Zijn beeld waren gemaakt, was het niet voor niets dat wij met ons logische verstand moesten ordenen, bewijzen en begrijpen.
Bernard de Clairvaux, openbaring versus rede
Sint Bernardus moest in toorn verstoken zijn geweest. Die Abaelardus met zijn logica moest hem een doorn in het oog geweest zijn. Hoe durfde hij?! Hoe haalde hij het in zijn hoofd te denken dat God zich zou manifesteren met zoiets als menselijke logica?!
Was het omdat hij voorvoelde dat je met je rede wel eens in je eigen zwaard kon vallen? Dat daarmee net zo goed het tegendeel kon worden bewezen? Dat als die logica al werkte, het hovaardig was om te denken dat wij kleine mensjes die met ons verstand hadden ontdekt, of erger nog uitgevonden? En dat die logica dan op zijn minst door God aan ons moest zijn geopenbaard?
Zeker, voor Sint Bernardus kon kennis van God enkel en alleen voortstromen uit de bron der openbaring. God liet Zich kennen via wonderen, visioenen en profetieën, middels Zijn Woord en doorheen Zijn schepping, maar Zich níet vinden met zoiets als het kale en koele verstand.
Abaelardus kon niet anders dan deze Bernardus dan ook op zijn weg vinden. En dat was wat gebeurde: Bernardus beschuldigde Abaelardus onverbiddelijk van ketterij. De zaak moest zelfs aan de paus worden voorgelegd.
Bernardus van Clairvaux
Maar wie was deze Bernardus? Bernardus (1090-1153) was abt van een cisterciënzer monnikenklooster in Cîteaux (Bourgogne). Al snel stichtte hij een dochterklooster in Clairvaux (Champagne-Ardenne), vanwaar zijn naam Bernardus van Clairvaux.
Mede dankzij deze strijdvaardige abt rezen de cisterciënzerkloosters als paddenstoelen uit de grond, zowel monniken- als nonnenkloosters. De cisterciënzers hadden tot taak het ware geloof te prediken tot in alle uithoeken en gaten. Tot in de meest onherbergzame streken, compleet met hoge bergen, moerassen, en ondoordringbare bossen, waar met de wolven en ander wild gedierte ook nog ongelovigen woonden die gekerstend dienden te worden.
Woestenijen moesten ontgonnen worden, Cisterciënzerkloosters gesticht, en landbouwgronden aangelegd. Molens verrezen, watermolens en windmolens, om de landbouw te mechaniseren en tijd uit te sparen voor het contemplatieve leven en de aanbidding van God. De orde was gericht op de landbouw, op het ambacht en op de vruchten der aarde, die verhaalden van God. Daar hoorde Bourgondisch genieten bij. Geen wonder dat vele van deze kloosters reeds in de middeleeuwen hun abdijbieren brouwden. Tot op de dag van vandaag worden verschillende abdijbieren (waaronder Trappistenbieren) zoals Affligem en West Malle, Grimbergen en Gerardus, Leffe, Chimay en . . . Sint Bernardus volop op terrassen en in cafés geserveerd.
Onze heilige nu- want daar hadden we het eigenlijk over- stond voor het ONMIDDELLIJKE geloof. Wat betekende dat? Dat betekende volgens hem dat het geloof vanuit het hart beleefd en beleden diende te worden en dat daar niet iets als logica tussen mocht komen. Bernardus was een uitgesproken aanhanger van het emotionele christendom en verwierp iedere poging om het geloof te rationaliseren.
Een gevoelsmens moet deze heilige zeker zijn geweest: Hij was een vurig vereerder van Maria. Opmerkelijk: Hij benadrukte zelfs haar rol van middelaar tussen God en ons mensen waardoor brave katholieken ook hun gebeden tot haar konden richten. Sterker nog: geregeld dienden te richten. Zij mocht worden aangeroepen voor ons wel en wee en kreeg daarmee een zweem van goddelijkheid. Bernardus noemde haar zelfs de 'koningin der hemelen', en tot op de dag van vandaag struikel je zowat over de Mariabeelden en Mariakapellen in onze zuidelijke en katholieke landen. En daarin mag zeker de lange adem van Bernardus gezien worden, zij het dat hij voor zijn gedachtengoed een vruchtbare bodem had gevonden.
Maar waarom bekroonde hij juist Maria met het middelaarschap (eerder dan Jezus)? Wat stak daarachter? Was het omdat het monotheïsme de godin had verdreven en uitgebannen? Het vrouwelijk geen vorm had gegeven? Geen stem, geen beeld, geen symbool? Omdat een oerkracht was genegeerd? Een natuurkracht verzwegen? En een natuurwet overtreden? Of was het omdat Bernardus zijn natuurlijk streven naar vereniging met het vrouwelijk voelde branden in zijn ziel als een zeeman aan wal zijn verlangen naar zee? En hij de macht waarnaar hij smachtte, en waaraan hij onderworpen was wilde vangen in beeld? In een symbool? In een godin? Of toch op zijn minst in een heilige
uit 'vrouwelijker sferen . . . '?
Laten we inzoomen op haar rol van middelaar. Want juist die rol is veelzeggend. Maria was een middelaar, of liever middelares tussen boven en beneden. God en ons mensen. Ja, want enerzijds reikte zij in haar heilige, sublieme vrouwelijkheid tot in de hemel, maar anderzijds stond zij als moeder en vrouw dichtbij ons en kon je een intieme band met haar hebben.
Dit diepe inzicht van Bernardus leidde tot een wervelend succes! Had de katholieke kerk ook maar ooit zolang stand kunnen houden zonder de Mariabeleving? En zijn er zelfs tot in onze moderne tijden aan toe geen zeeën van gelovigen die getuigen van een innige Mariaverering?!
Bernardus was een man van het Grote Gevoel. Van het sublieme waarin wij onszelf compleet overstijgen. Waarin wij van de liefde voor een man of vrouw kunnen opstijgen naar universele, ja zelfs goddelijke liefde. Waarin onze seksuele en religieuze gevoelens samenstromen en elkaar opstuwen tot de beleving van overweldigende spirituele schoonheid en verbondenheid. Tantra, godenparen en Hoofse culturen mogen hier op intense en indringende wijze van getuigen. Maar zijn gevoelswereld had ook zijn keerzijde. Of liever gezegd zijn schaduwkant. Met zijn vurige karakter bestreed hij de ketterij. Allereerst die van de katharen in Zuid Frankrijk en later die van de moslims aan de overzijde van de Middellandse Zee. Hij riep zelfs op tot een tweede kruistocht.
Dualismen: lichaam-ziel, objectief-subjectief & gevoel-rede
We hadden al gezien dat Griekse filosofen als Plato en Pythagoras het lichaam tegenover de ziel stelden. Dit dualisme werd verder uitgewerkt in de boeken van Augustinus.
Met Abaelardus en Bernardus dook echter nog een ander dualisme op. Nu werd (ook) het gevoel tegenover de rede gesteld, het hoofd tegenover het hart. Voor zover deze tegenstelling niet nieuw was, werd deze verscherpt. Verhard.
Voor de scholastici waaronder Abaelardus was de rede het belangrijkste kenmerk van de menselijke ziel. Het verstand waarmee we kunnen analyseren, logisch redeneren en een mentale, objectieve weerspiegeling maken van de feitelijke werkelijkheid. De menselijke ziel wordt hier derhalve gepercipieerd als een actief, mentaal construerend verschijnsel.
Echter, voor een Bernardus, in navolging van een Augustinus, een Plato en een Pythagoras, is de menselijke ziel vooral een meer passief, ontvankelijk geheel. Ontvankelijk voor de wiskundige wereld, voor de metafysische werkelijkheid of zelfs voor Gods zaligheid. Ontvankelijk en adorerend want misschien school in dat laatste wel je persoonlijke, individuele kracht. Je liefde en/of je gevoel voor het schone. De ziel (de microkosmos) was in hun ogen eerst en vooral een spiegel van de macrokosmos.
Van binnenwereld naar brein
Was onze binnenwereld geen bibliotheek? Daar waar de ware, onvervalste kennis lag? Die der mathematica en metafysica? Die van wiskundige verhoudingen en wiskundige schoonheid? En die van God en Gods schepping? Was zij niet vol zalen en zeeën? Zeeën ideeën die daar in hun oorspronkelijke pracht te blinken stonden? Werden we niet dáár onderwezen en niet dáár verlicht?
Of ging daar het licht uit? En kwam kennis niet langer vanbinnen, maar vanbuiten? Werd de binnenwereld vervangen door ons brein? En een bibliotheek door een instrument? Een 'machine' die informatie vanbuiten, die data verwerkte en omzette in mentale constructen? Met de bewijskracht van Gods logica? Met die van de Grote Klokkenmaker die alles logisch geschapen en geordend had?
De contouren van een nieuwe denkrichting begonnen zich met Abaelardus (sterker) af te tekenen.
In vogelvlucht kunnen we een ontwikkeling waarnemen waarbij velen kennis minder gingen koppelen aan onze binnenwereld en meer aan ons brein/ onze rede als instrument om de buitenwereld te kunnen begrijpen.
| IN/ VANUIT DE BINNENWERELD |
|
| Te wekken/ gewekte kennis |
|
| Gevoel |
|
| Innerlijke beleving |
|
| Mathematica |
Verhoudingen |
|
Wiskundige schoonheid |
| Metafysica |
Prenatale kennis |
|
Ideeën |
| God |
Innerlijke kennis & onderwijs |
|
Innerlijke verlichting |
|
Onmiddellijk geloof |
| Het Sublieme |
Religieuze en Hoofse gevoelens & belevingen
|
| Het Universum |
'Spiegeling van de macrokosmos in de micrkosmos' |
| De Schepping |
|
| De Kosmos |
|
| De Wereld |
|
| De Natuur |
|
|
|
| Het Verhaal van God |
De contemplatieve ziel |
|
De ziel als 'lezer/ luisteraar' |
| KANALEN VOOR KENNIS IN DE BINNENWERELD |
| De Ziel als Waarnemer |
| Interne zintuigen/ interne waarneming |
| De Ziel als Ontvanger (ontvankelijkheid) |
De Ziel als Spiegel |
| De Ziel als Afdruk (van de Kosmos) |
| (Gevormd door God/ getekend door de Kosmos) |
| De Ziel als een Ten-Opzichte-Van-Zijn |
| (Zoals een vis t.o.v. het water) |
| (Zoals de vis in het water & het water in de vis) |
| De Ziel als Verbinder |
| De Ziel als Universeel Geheugen |
| (Herinneringen aan God/ een voor-aardsbestaan) |
| Intern Onderwijs (Jezus/ Logos) |
| De Ziel als Bibliotheek (met 'Boeken van God') |
| De Ziel als Lezer/ Luisteraar (naar het verhaal van God) |
| (De contemplatieve Ziel) |
| DE REDE/ HET VERSTAND |
Eigenschap van God |
| (God/ 'de Grote Klokkenmaker' heeft alles logisch geordend en geschapen) |
| Functie/ vermogen van de mens |
| (De mens is geschapen naar Godsbeeld) |
Vermogen dat een logisch en noodzakelijk WAAR verbandensysteem kan genereren |
Vermogen dat een redeneerkunst met grote bewijskracht kan genereren |
| Instrument dat informatie uit de buitenwereld verwerkt/ analyseert |
| Instrument dat op afstand/ van buitenaf en op objectieve wijze verwerkt/ analyseert |
| Vermogen dat Godsbewijzen kan leveren |
| (Middellijk geloof) |
De binnenwereld en dus ook kennis uit die binnenwereld verbond de mens met de wereld om zich heen. (In ieder geval in zijn beleving). De vraag rijst nu of genoemde ontwikkeling 'van binnenwereld naar brein' geen vervreemding in de hand ging werken.
INTERESSANTE LITERATUUR
A Short History of Medieval Philosophy, J.R. Weinberg
Argumentatie en formele structuur, W.R. de Jong
Abaelardus, over geloven, weten en logica
Hoewel Pythagoras zijn leven wijdde aan de harde logica der mathematiek, stond bij hem ontvankelijkheid voor de metafysische werkelijkheid centraal. Met je geestesoog kon je de schoonheid en harmonie der wiskunde overal in de kosmos ontwaren en diep vanbinnen ervaren. Wiskunde zat in het Grote Gevoel, en het Grote Gevoel in de Wiskunde. Wiskunde was schoonheid, kunst. En kunst en schoonheid waren wiskunde.
Ook bij Plato draaide het om de innerlijke waarneming waarbij je geestelijke zinnen werden betoverd door de zuivere vormen. In die zin een openbaring. Niet iets dat de vrucht was van buiten je gevoel om redeneren, van koel verstand. Van afstand tot je binnenwereld. De lijn van het Grote Gevoel en Innerlijk Weten- om het zomaar even te noemen- zette zich vanaf Pythagoras en Plato, via Augustinus, voort tot aan Sint Franciscus aan toe. Maar ho, wacht even . . . !
Abaelardus
Stromingen roepen tégenstromingen op, het Grote Gevoel het koele verstand. Iets dat in eerste instantie nu niet bepaald lijkt te passen bij Abaelardus. Abaelardus (Abélard) werd geboren in het jaar des Heeren 1079, in de buurt van de Franse stad Nantes. Ruim honderd jaar eerder dan Franciscus. Toch hing Franciscus ergens al in de lucht. Werd zijn reactie bepaald door iets dat komen ging? Of door iets waar hij bang voor was? En dat hij wilde afwenden?
Abaelardus moet zonder twijfel warmbloedig zijn geweest. Hartstochtelijk verliefd op zijn Héloïse. Hij moet in vuur en vlam hebben gestaan. Zijn liefde voor haar moet hebben gebrand in zijn lijf en in zijn ziel.
Want wat was er precies aan de hand? Abaelardus was een kei in de filosofie die zelfs zijn vermaarde leermeester (Willem van Champeaux) in de ingewikkelde universaliënstrijd op de knieën kreeg. Zijn roem ontging dan ook niet aan een zekere kanunnik, Fulbert genaamd. Fulbert was de oom van een wonderkind, een 17 jarig meisje dat schitterde in de schrijfkunst en de wijsbegeerte. Geen wonder dat Fulbert de briljante Abaelardus wilde aanstellen als leermeester van zijn nichtje.
Hij mocht zelfs bij Fulbert intrekken om de eenvoudige reden dat deze Héloïse bij haar oom inwoonde. En daar zat hij dan, alleen met een magisch meisje op een studeerkamer. Zij moet hem daar betoverd hebben met haar intellectuele kracht en vrouwelijkheid, die één waren wellicht. Charmant moet ze geweest zijn, betoverend mooi voor de jonge leermeester die zijn ogen niet in zijn zak had zitten. Zijn fysieke ogen niet, maar zeker ook zijn geestesoog niet. Maar niet alleen hij, maar ook zij raakte in bekoring. En zodoende kwamen zij van hun filosofie in een vurige verliefdheid terecht, en van hun wijsbegeerte in de begeerte naar elkaar. Hun zielen verenigden zich in het hogere weten, en hun lichamen in de liefde. Het meisje raakte zwanger.
Als dieven in de nacht gingen zij er in een koets vandoor naar ver, ver van Parijs. Naar Bretagne om precies te zijn. Daar trouwden ze in het geheim . . .
De wraak van oom Fulbert was, zoals te verwachten viel, niet mals! Hij liet de arme Abaelardus castreren. De wegen van het koppeltje moesten scheiden; het hoogbegaafde meisje belandde in een klooster. Of toch niet helemaal . . . Of helemaal niet . . . Want onze minnaar en minnares uit de middeleeuwen bleven elkaar trouw . . . en minnebrieven schrijven. Daarmee verwierven zij de faam van archetypisch liefdespaar evenals een Romeo en Juliette.
Héloïse & Abélard
De ratio versus het gevoel
We zitten in het katholieke Frankrijk van eind 11e begin 12e eeuw. Een periode waarin het Roomse Rijk zich moest hoeden tegen van allerlei 'valse' religies, 'goddeloze' godsdiensten en andere 'dwalingen'die haar vanuit verschillende hoeken en gaten bedreigden. Zo was daar allereerst de Islam die zijn stempel drukte op de landen aan de andere kant van de Middellandse Zee. Verder had je nog andere 'eigenwijze' monotheïsten als de Joden en de katharen die zich niet braaf aan de katholieke geloofsleer hielden, om van de heidenen die helemaal niet in God geloofden of juist in meerdere goden nog maar niet te spreken.
Het katholicisme moest verdedigd worden, te vuur en te zwaard. Letterlijk- de eerste kruistocht begon in 1096-, maar ook figuurlijk. Er moest BEWEZEN worden dat het katholicisme het 'ware' geloof was en het 'rechte pad'.En dat er aan de Heilige Drie Eenheid niet te tornen viel.
Daar stond je dan met je geloof. Je geloof, maar wat bewijst het? Want geloven is nog geen weten. Stel je voor dat de rechter zegt, 'ik geloof dat je schuldig bent', dan zal iedereen dit ervaren als een onvoorstelbaar zwaktebod. Een kwaadwillende rechter zal er dan op zijn minst valse bewijzen met de haren bijslepen, en zeker niet volstaan met de povere mededeling dat hij alleen maar 'gelooft' dat jij het hebt gedaan.
BEWIJZEN, dat was waar het bij Abaelardus om draaide. Bewijzen dat zijn geloof het ware was. Alleen . . . hoe deed je dat? Gelukkig voor Abaelardus circuleerden er in Europa vertalingen van Aristoteles werken, dankzij . . . Islamitische Arabieren en Joden! Aristoteles . . . die met de logica kwam. De rede, het verstand, de ratio.
Abélard (La Foi prise au Mot)
Abelard (The History Channel)
De logica van Aristoteles
Aristoteles . . . we herinneren hem nog wel als de Griekse filosoof die de ziel aan het leven koppelde, en het leven aan het lichaam. De Griek die de ziel uít de materie liet komen (zij het met een immateriële grondoorzaak, de 'Onbewogen Beweger') en ín de materie plaatste (de ziel was immanent). De filosoof die vond dat alle soorteigenschappen NIET VOORAF aan bijbehorende individuen gingen, als een soort stempel (of ontwerp in de geest van de Schepper), MAAR ACHTERAF in onze waarneming en analyse aan deze individuen werden toegeschreven. Toegedicht. In onze denkwereld toegekend. Op 'nominalistische', inductieve wijze.
Als we, bijvoorbeeld, honderd witte zwanen hebben gezien, en uitsluitend en alleen witte zwanen, dan kennen we de soorteigenschap 'wit' toe aan al deze individuen. 'Zwanen zijn wit'. Maar pas op! Wie onze aardbol verder afzoekt, ontdekt ook zwarte zwanen! 'De witte zwaan' was een spook in onze gedachten, en het wit geen kenmerk van een stempel, of ontwerp voor iedere zwaan. Geen eigenschap in iedere individuele zwaan! Maar een kenmerk waarmee we zélf een verzameling maakten. Een mentaal construct.
NB Je kunt op basis van losse eigenschappen en/ of combinaties verzamelingen maken van individuen/ exemplaren. Zo kun je een verzameling maken van 'rode vruchten'. Daartoe behoren 'rode bessen' en 'tomaten'. Ze maken duidelijk deel uit van dezelfde verzameling, maar ze zijn daarmee nog niet IN ESSENTIE hetzelfde. Evenzo kun je op basis van een hele serie kenmerken/ eigenschappen de verzameling 'Zwanen' maken. Dat betekent hier evenmin dat alle individuen uit de verzameling 'Zwanen' dan ook in essentie hetzelfde zijn. Je kunt je dus afvragen of het 'zwaan-zijn' een wezenlijke eigenschap is, of slechts een etiket voor een verzameling die is ontstaan uit de verdeling van een aantal min of meer willekeurige kenmerken over verschillende individuen/ exemplaren.
Toch is hiermee niet alles gezegd. In de universalieën strijd vind je ook tegenstanders van een dergelijke meer 'nominalistische' opvatting. In hun ogen behoort het 'zwaan-zijn' weldegelijk tot de essentie van het dier. (Het is een reële verzameling.)
Maar wat heeft deze uitweiding te maken met het bewijzen van de 'waarheid' van het katholieke geloof? Want dat was waar het onze Abaelardus om ging! Als aartsvader der biologen begreep Aristoteles als geen ander dat je met je analyse en met je verstand eigenschapen (predicaten) kon toeschrijven aan individuen of exemplaren (subjecten), en dat je zodoende verzamelingen kreeg ('witte zwanen') of juist niet (maar deze zwaan is zwart). Vervolgens ontdekte hij dat er van allerlei verbanden bestonden tussen deze verzamelingen, deelverzamelingen, lege verzamelingen en losse exemplaren/ individuen. Dat er verbanden bestonden die (noodzakelijk) WAAR waren, OF ONWAAR. En dat er zelfs verbanden bestonden die geldig of ongeldig waren los van de materiële inhoud! Vergelijk:
*Alle zwanen zijn wit / Dus er is tenminste één zwaan die wit is (WAAR)
*Tenminste één zwaan is wit/ Dus alle zwanen zijn wit (ONWAAR)
*Alle x-en hebben de eigenschap Y/ Dus er is tenminste één x die de eigenschap Y heeft (LOS VAN MATERIËLE INHOUD WAAR)
(Wat x en Y verder ook mogen zijn!)
De bewijskracht van de logica
Aristoteles legde onwrikbare waarheden bloot, onwankelbaar in hun logische werkelijkheid. Aristoteles bewees met zijn termenlogica dat je dingen kon afleiden of bewijzen met het verstand zonder dat je ze zelfs hebt gezien of waargenomen!
Laten we even om dit te illustreren een sprong in de tijd maken, bijna duizend jaar verder, naar de Limburgse medicus/ bioloog Eugène Dubois (we komen later nog uitgebreid op hem terug). Wat wist hij?
*Mensapen lijken (het meest) op mensen (delen veel kenmerken)
*De verschillen tussen mensen en mensapen zijn (desalniettemin) groot
*Evolutie verloopt geleidelijk (uit een muis ontstaat niet plotsklaps een olifant)
Hieruit kon hij logisch afleiden (met een geldige redenering) dat er een ontbrekende schakel moet zijn geweest; eentje die dus nog meer op de mens leek dan de mensapen. Hij wist zodoende dat er een aapmens moet hebben bestaan zonder dat hij die ook maar ooit had gezien! Overigens werd zijn logische afleiding later gestaafd in de materiële werkelijkheid: De overblijfselen van de missing link werden daadwerkelijk gevonden!
Het voorbeeld mag illustreren dat je met de rede het onzichtbare logisch zichtbaar kunt maken, bewijzen, en dat was nu precies wat Abaelardus wilde! Want was God niet onzichtbaar en wilde hij niet bewijzen dat Hij er was?!
De termenlogica van Aristoteles
De werken van Aristoteles die tot nog toe in het middeleeuwse Europa onbekend waren (of misschien ondergronds gingen), brachten met hun bekendwording op ons continent een aardschok teweeg. Zij legden een fundament voor de scholastiek, een denkrichting die de katholieke, intellectuele wereld met haar universiteiten steeds verder in haar greep kreeg. Met name de termenlogica van Aristoteles leek daarbij van grote betekenis.
Een kleine impressie van de termenlogica
Subjecten en predicaten
Als voorvader van de biologie zal het toekennen van eigenschappen (predicaten) aan individuen (subjecten) hem niet vreemd zijn geweest. Zo heb je, bijvoorbeeld, de attributieve zin 'Een Zwaan (subject) is een Vogel (predicaat)'. Schematisch weer te geven als, 'Vz'. Subject en Predicaat worden aan elkaar gekoppeld middels een koppelwerkwoord of copula (zijn).
| Ps |
| Predicaat Subject |
P: Wit (is) S: de zwaan |
Proposities
We krijgen nu een korte zin (PROPOSITIE) waar we (in principe) een oordeel aan kunnen geven (WAAR of ONWAAR). Bijvoorbeeld: 'Een zwaan is een vogel', WAAR, of 'De gans is een vis', ONWAAR. In beginsel kan een PREDICAAT worden toegekend (een BEVESTIGING) of juist niet (een NEGATIE). Zo is 'Een zwaan is een vogel' een bevestiging, maar 'Een zwaan is geen vogel' een negatie. Schematisch weer te geven als:
| PROPOSITIE |
| BEVESTIGING |
| Vz |
| VOGEL zwaan (Een zwaan is een Vogel) |
| NEGATIE |
| ¬ Vz |
| NIET VOGEL zwaan (Een zwaan is geen vogel*) |
NB *Het is niet zo dat een zwaan een Vogel is = Een zwaan is geen vogel
Operatoren en scope (reikwijdte)
Let wel: Een ontkenning (en dus ook de operator ¬) heeft een bepaalde reikwijdte, scope. Zo kan de negatie slaan op het Subject, 'Niet de zwaan (maar de forel) is een vis', op het Predicaat, 'De zwaan is geen vis (maar een vogel)', of op de hele propositie 'Het is niet zo dat de zwaan een vis is'. De logica heeft zich uitgebreid:
| Propositie |
|
| Operator: bevestiging |
Operator: negatie |
| Ps |
¬ Ps |
We hebben het tot nog toe slechts gehad over een bepaald individu (de zwaan). We hebben gekeken naar de eigenschappen en hoedanigheden (de kwaliteit), maar niet naar de gehelen (verzamelingen), de delen (deelverzamelingen) en de losse individuen/ exemplaren ( d.w.z. de kwantiteit). Voor het KWANTIFICEREN heeft de termenlogica twee KWANTIFICATOREN:
| OPERATOREN: |
|
|
|
| NEGATIE |
¬ |
|
|
| UNIVERSELE KWANTOR (ALLE) |
∀ |
| EXISTENTIËLE KWANTOR (SOMMIGE) |
∃ |
Zo krijgen we, bijvoorbeeld:
*Alle (∀ ): 'Alle zwanen zijn vogels'
*Tenminste één/ sommige (∃ ):'Er is tenminste één zwaan die een vogel is/ Sommige zwanen zijn vogels'
Gevolg: het aantal soorten proposities breidt zich nog weer verder uit:
| Ps |
|
|
∀Ps (SaP) |
|
∃Ps (siP) |
| ¬Ps |
|
|
∀(¬Ps) (SeP) |
|
∃(¬Ps) (SoP) |
Achtereenvolgens:
*SaP: Alle
Alle zwanen zijn vogels
*SiP: Sommige (tenminste één)
Sommige zwanen zijn zwart
*SeP: Alle niet/geen
Alle zwanen zijn geen vis/ Geen enkele zwaan is een vis
*SoP: Sommige niet/geen
Sommige waterdieren zijn geen vis/ Niet alle waterdieren zijn een vis
Nu hebben we vier oordelen (SaP ; SiP ; SeP ; SoP) die WAAR of ONWAAR kunnen zijn. Ze kunnen als volgt ruimtelijk worden weergegeven:
Wat we hier zien is hoe we met slechts twee cirkels/ vierkanten (verzamelingen) 4 bovengenoemde oordelen kunnen genereren!
Maar we kunnen vrolijk verder gaan door deze vier oordelen ook nog eens met elkaar te kruisen:
| X |
SaP |
SiP |
SeP |
SoP |
| SaP |
|
|
|
|
| SiP |
|
|
|
|
| SeP |
|
|
|
|
| SoP |
|
|
|
|
Voor onze ogen ontvouwt zich een heel verbandensysteem dat we (in principe) eindeloos kunnen blijven uitbreiden. We krijgen zodoende een heel verbanden-web.
De gegenereerde combinaties kunnen GELDIG zijn OF ONGELDIG zijn. Zo is de combinatie SaP x SeP geldig (Als de uitspraak 'Alle zwanen zijn wit' WAAR is, is de uitspraak 'Er is tenminste één zwaan wit' dat eveneens). Terwijl de combinatie SeP x SaP per definitie ONGELDIG is (Als de uitspraak 'Er is tenminste één zwaan wit' WAAR is, betekent dit NIET automatisch of logischerwijze dat de uitspraak 'Alle zwanen zijn wit' dan ook WAAR is).
(In het tweede geval is er sprake van een zogenaamde inductie fout; als een of een paar x-en de eigenschap y heeft/hebben, mogen we niet concluderen dat alle x-en de eigenschap y hebben.)
Het verbandensysteem van de termenlogica geeft ons een instrument in handen om te verifiëren of een redenering GELDIG is of juist niet (ONGELDIG). Of de verbanden kloppen of niet. Of de redenering zodanig is dat de conclusie op basis van het verbandensysteem juist is afgeleid of niet. Of de conclusie logisch volgt uit de informatie waarover we beschikken (premissen) en de aannames die we hebben gedaan (assumpties) of niet. Of de conclusie ook waar is als de premissen dat zijn of niet.
Wanneer we, bijvoorbeeld, op basis van de premissen 1) Niet alle waterdieren zijn vissen en 2) Walvissen zijn waterdieren afleiden dat 3) Walvissen vissen zijn, dan kun je aan de hand van de termenlogica BEWIJZEN dat deze redenering niet klopt. Nu is deze redenering nog tamelijk eenvoudig en overzichtelijk. We lijken hier de termenlogica niet perse nodig te hebben, al missen we wel ieder logisch BEWIJS wanneer we zomaar vaststellen dat deze redenering niet klopt. Maar we kunnen ons makkelijk voorstellen dat bij veel ingewikkelder redeneringen we NIET zomaar kunnen vaststellen of de redenering wel of niet klopt, en dat de termenlogica hier uitkomst biedt.
Het mag geen wonder heten dat uit de herontdekte termenlogica van Aristoteles een hele redeneerkunst werd ontwikkeld. Deze speelde- zoals we hebben gezien- een kapitale rol bij de latere scholastici.
Subjectief versus objectief
Gevoel dat je een weg bood naar de natuur, naar de kosmos en/ of naar hogere werkelijkheden. Wat bleef er in de optiek van deze verre voorlopers van het rationalisme van over? Het gevoel, en dus ook enkel geloof, waren in hun ogen eerder iets individueels, iets subjectiefs tegenover een feitelijke werkelijkheid die we op een universele en objectieve wijze dienden te begrijpen. D.w.z. met de ratio, de harde logica en het koele verstand. Daardoor werden de tegenstellingen tussen gevoel en rede en tussen objectief en subjectief zo niet geïntroduceerd dan toch op zijn minst wel sterk aangescherpt. Des temeer omdat het gevoel ons een rad voor ogen kon draaien, ons op een dwaalspoor kon zetten en verstrikken in de zottigheid van 'dwaze godsdiensten en geloofsleren'.
Met ons logisch verstand naar Gods beeld geschapen
De mens was begiftigd met de rede, het verstand. Dit vermogen hadden we meegekregen van de Schepper, want waren wij immers niet naar Zijn beeld geschapen? En moesten wij ons dan niet van dit goddelijke vermogen bedienen om Hem te vinden? Om te bewijzen dat Hij er was? Om aan te tonen wat het ware geloof was?
God had met de Logos alles op een logische wijze geordend en geschapen. Dus als wij naar Zijn beeld waren gemaakt, was het niet voor niets dat wij met ons logische verstand moesten ordenen, bewijzen en begrijpen.
Bernard de Clairvaux, openbaring versus rede
Sint Bernardus moest in toorn verstoken zijn geweest. Die Abaelardus met zijn logica moest hem een doorn in het oog geweest zijn. Hoe durfde hij?! Hoe haalde hij het in zijn hoofd te denken dat God zich zou manifesteren met zoiets als menselijke logica?!
Was het omdat hij voorvoelde dat je met je rede wel eens in je eigen zwaard kon vallen? Dat daarmee net zo goed het tegendeel kon worden bewezen? Dat als die logica al werkte, het hovaardig was om te denken dat wij kleine mensjes die met ons verstand hadden ontdekt, of erger nog uitgevonden? En dat die logica dan op zijn minst door God aan ons moest zijn geopenbaard?
Zeker, voor Sint Bernardus kon kennis van God enkel en alleen voortstromen uit de bron der openbaring. God liet Zich kennen via wonderen, visioenen en profetieën, middels Zijn Woord en doorheen Zijn schepping, maar Zich níet vinden met zoiets als het kale en koele verstand.
Abaelardus kon niet anders dan deze Bernardus dan ook op zijn weg vinden. En dat was wat gebeurde: Bernardus beschuldigde Abaelardus onverbiddelijk van ketterij. De zaak moest zelfs aan de paus worden voorgelegd.
Bernardus van Clairvaux
Maar wie was deze Bernardus? Bernardus (1090-1153) was abt van een cisterciënzer monnikenklooster in Cîteaux (Bourgogne). Al snel stichtte hij een dochterklooster in Clairvaux (Champagne-Ardenne), vanwaar zijn naam Bernardus van Clairvaux.
Mede dankzij deze strijdvaardige abt rezen de cisterciënzerkloosters als paddenstoelen uit de grond, zowel monniken- als nonnenkloosters. De cisterciënzers hadden tot taak het ware geloof te prediken tot in alle uithoeken en gaten. Tot in de meest onherbergzame streken, compleet met hoge bergen, moerassen, en ondoordringbare bossen, waar met de wolven en ander wild gedierte ook nog ongelovigen woonden die gekerstend dienden te worden.
Woestenijen moesten ontgonnen worden, Cisterciënzerkloosters gesticht, en landbouwgronden aangelegd. Molens verrezen, watermolens en windmolens, om de landbouw te mechaniseren en tijd uit te sparen voor het contemplatieve leven en de aanbidding van God. De orde was gericht op de landbouw, op het ambacht en op de vruchten der aarde, die verhaalden van God. Daar hoorde Bourgondisch genieten bij. Geen wonder dat vele van deze kloosters reeds in de middeleeuwen hun abdijbieren brouwden. Tot op de dag van vandaag worden verschillende abdijbieren (waaronder Trappistenbieren) zoals Affligem en West Malle, Grimbergen en Gerardus, Leffe, Chimay en . . . Sint Bernardus volop op terrassen en in cafés geserveerd.
Onze heilige nu- want daar hadden we het eigenlijk over- stond voor het ONMIDDELLIJKE geloof. Wat betekende dat? Dat betekende volgens hem dat het geloof vanuit het hart beleefd en beleden diende te worden en dat daar niet iets als logica tussen mocht komen. Bernardus was een uitgesproken aanhanger van het emotionele christendom en verwierp iedere poging om het geloof te rationaliseren.
Een gevoelsmens moet deze heilige zeker zijn geweest: Hij was een vurig vereerder van Maria. Opmerkelijk: Hij benadrukte zelfs haar rol van middelaar tussen God en ons mensen waardoor brave katholieken ook hun gebeden tot haar konden richten. Sterker nog: geregeld dienden te richten. Zij mocht worden aangeroepen voor ons wel en wee en kreeg daarmee een zweem van goddelijkheid. Bernardus noemde haar zelfs de 'koningin der hemelen', en tot op de dag van vandaag struikel je zowat over de Mariabeelden en Mariakapellen in onze zuidelijke en katholieke landen. En daarin mag zeker de lange adem van Bernardus gezien worden, zij het dat hij voor zijn gedachtengoed een vruchtbare bodem had gevonden.
Maar waarom bekroonde hij juist Maria met het middelaarschap (eerder dan Jezus)? Wat stak daarachter? Was het omdat het monotheïsme de godin had verdreven en uitgebannen? Het vrouwelijk geen vorm had gegeven? Geen stem, geen beeld, geen symbool? Omdat een oerkracht was genegeerd? Een natuurkracht verzwegen? En een natuurwet overtreden? Of was het omdat Bernardus zijn natuurlijk streven naar vereniging met het vrouwelijk voelde branden in zijn ziel als een zeeman aan wal zijn verlangen naar zee? En hij de macht waarnaar hij smachtte, en waaraan hij onderworpen was wilde vangen in beeld? In een symbool? In een godin? Of toch op zijn minst in een heilige
uit 'vrouwelijker sferen . . . '?
Laten we inzoomen op haar rol van middelaar. Want juist die rol is veelzeggend. Maria was een middelaar, of liever middelares tussen boven en beneden. God en ons mensen. Ja, want enerzijds reikte zij in haar heilige, sublieme vrouwelijkheid tot in de hemel, maar anderzijds stond zij als moeder en vrouw dichtbij ons en kon je een intieme band met haar hebben.
Dit diepe inzicht van Bernardus leidde tot een wervelend succes! Had de katholieke kerk ook maar ooit zolang stand kunnen houden zonder de Mariabeleving? En zijn er zelfs tot in onze moderne tijden aan toe geen zeeën van gelovigen die getuigen van een innige Mariaverering?!
Bernardus was een man van het Grote Gevoel. Van het sublieme waarin wij onszelf compleet overstijgen. Waarin wij van de liefde voor een man of vrouw kunnen opstijgen naar universele, ja zelfs goddelijke liefde. Waarin onze seksuele en religieuze gevoelens samenstromen en elkaar opstuwen tot de beleving van overweldigende spirituele schoonheid en verbondenheid. Tantra, godenparen en Hoofse culturen mogen hier op intense en indringende wijze van getuigen. Maar zijn gevoelswereld had ook zijn keerzijde. Of liever gezegd zijn schaduwkant. Met zijn vurige karakter bestreed hij de ketterij. Allereerst die van de katharen in Zuid Frankrijk en later die van de moslims aan de overzijde van de Middellandse Zee. Hij riep zelfs op tot een tweede kruistocht.
Dualismen: lichaam-ziel, objectief-subjectief & gevoel-rede
We hadden al gezien dat Griekse filosofen als Plato en Pythagoras het lichaam tegenover de ziel stelden. Dit dualisme werd verder uitgewerkt in de boeken van Augustinus.
Met Abaelardus en Bernardus dook echter nog een ander dualisme op. Nu werd (ook) het gevoel tegenover de rede gesteld, het hoofd tegenover het hart. Voor zover deze tegenstelling niet nieuw was, werd deze verscherpt. Verhard.
Voor de scholastici waaronder Abaelardus was de rede het belangrijkste kenmerk van de menselijke ziel. Het verstand waarmee we kunnen analyseren, logisch redeneren en een mentale, objectieve weerspiegeling maken van de feitelijke werkelijkheid. De menselijke ziel wordt hier derhalve gepercipieerd als een actief, mentaal construerend verschijnsel.
Echter, voor een Bernardus, in navolging van een Augustinus, een Plato en een Pythagoras, is de menselijke ziel vooral een meer passief, ontvankelijk geheel. Ontvankelijk voor de wiskundige wereld, voor de metafysische werkelijkheid of zelfs voor Gods zaligheid. Ontvankelijk en adorerend want misschien school in dat laatste wel je persoonlijke, individuele kracht. Je liefde en/of je gevoel voor het schone. De ziel (de microkosmos) was in hun ogen eerst en vooral een spiegel van de macrokosmos.
Van binnenwereld naar brein
Was onze binnenwereld geen bibliotheek? Daar waar de ware, onvervalste kennis lag? Die der mathematica en metafysica? Die van wiskundige verhoudingen en wiskundige schoonheid? En die van God en Gods schepping? Was zij niet vol zalen en zeeën? Zeeën ideeën die daar in hun oorspronkelijke pracht te blinken stonden? Werden we niet dáár onderwezen en niet dáár verlicht?
Of ging daar het licht uit? En kwam kennis niet langer vanbinnen, maar vanbuiten? Werd de binnenwereld vervangen door ons brein? En een bibliotheek door een instrument? Een 'machine' die informatie vanbuiten, die data verwerkte en omzette in mentale constructen? Met de bewijskracht van Gods logica? Met die van de Grote Klokkenmaker die alles logisch geschapen en geordend had?
De contouren van een nieuwe denkrichting begonnen zich met Abaelardus (sterker) af te tekenen.
In vogelvlucht kunnen we een ontwikkeling waarnemen waarbij velen kennis minder gingen koppelen aan onze binnenwereld en meer aan ons brein/ onze rede als instrument om de buitenwereld te kunnen begrijpen.
| IN/ VANUIT DE BINNENWERELD |
|
| Te wekken/ gewekte kennis |
|
| Gevoel |
|
| Innerlijke beleving |
|
| Mathematica |
Verhoudingen |
|
Wiskundige schoonheid |
| Metafysica |
Prenatale kennis |
|
Ideeën |
| God |
Innerlijke kennis & onderwijs |
|
Innerlijke verlichting |
|
Onmiddellijk geloof |
| Het Sublieme |
Religieuze en Hoofse gevoelens & belevingen
|
| Het Universum |
'Spiegeling van de macrokosmos in de micrkosmos' |
| De Schepping |
|
| De Kosmos |
|
| De Wereld |
|
| De Natuur |
|
|
|
| Het Verhaal van God |
De contemplatieve ziel |
|
De ziel als 'lezer/ luisteraar' |
| KANALEN VOOR KENNIS IN DE BINNENWERELD |
| De Ziel als Waarnemer |
| Interne zintuigen/ interne waarneming |
| De Ziel als Ontvanger (ontvankelijkheid) |
De Ziel als Spiegel |
| De Ziel als Afdruk (van de Kosmos) |
| (Gevormd door God/ getekend door de Kosmos) |
| De Ziel als een Ten-Opzichte-Van-Zijn |
| (Zoals een vis t.o.v. het water) |
| (Zoals de vis in het water & het water in de vis) |
| De Ziel als Verbinder |
| De Ziel als Universeel Geheugen |
| (Herinneringen aan God/ een voor-aardsbestaan) |
| Intern Onderwijs (Jezus/ Logos) |
| De Ziel als Bibliotheek (met 'Boeken van God') |
| De Ziel als Lezer/ Luisteraar (naar het verhaal van God) |
| (De contemplatieve Ziel) |
| DE REDE/ HET VERSTAND |
Eigenschap van God |
| (God/ 'de Grote Klokkenmaker' heeft alles logisch geordend en geschapen) |
| Functie/ vermogen van de mens |
| (De mens is geschapen naar Godsbeeld) |
Vermogen dat een logisch en noodzakelijk WAAR verbandensysteem kan genereren |
Vermogen dat een redeneerkunst met grote bewijskracht kan genereren |
| Instrument dat informatie uit de buitenwereld verwerkt/ analyseert |
| Instrument dat op afstand/ van buitenaf en op objectieve wijze verwerkt/ analyseert |
| Vermogen dat Godsbewijzen kan leveren |
| (Middellijk geloof) |
De binnenwereld en dus ook kennis uit die binnenwereld verbond de mens met de wereld om zich heen. (In ieder geval in zijn beleving). De vraag rijst nu of genoemde ontwikkeling 'van binnenwereld naar brein' geen vervreemding in de hand ging werken.
INTERESSANTE LITERATUUR
A Short History of Medieval Philosophy, J.R. Weinberg
Argumentatie en formele structuur, W.R. de Jong